woensdag 9 april 2014

Datamining: vloek of zegen?

Is onze privacy in gevaar of worden we juist op onze wenken bediend? Wat zijn de gevolgen van het verzamelen en analyseren van al die persoonlijke gegevens die nu snel en gemakkelijk te verkrijgen zijn via internet of in het bezit zijn van bedrijven en overheid? Oftewel: is ‘datamining’ goed of slecht voor ons?

In het Kenniscafé in de Nieuwe Bibliotheek in Almere van 27 maart doken drie deskundigen in de data: Arno Siebes, hoogleraar Algoritmische data-analyse aan de Universiteit Utrecht, Remco Wilting, marketingconsultant van adviesbureau VODW, en Jelle van Buuren, onderzoeker aan het Centre for Terrorism and Counterterrorims aan de Universiteit Leiden.

De hoeveelheid digitale data groeit met de dag, net als het gebruik ervan door derden. Vrijwel alles wat we doen, wordt digitaal opgeslagen. Maar wat gebeurt er met die gegevens? Siebes: “Datamining is het zoeken naar patronen, naar regelmaat in de data. Je hebt twee soorten datamining. Bij de een wil je iets kunnen voorspellen – bijvoorbeeld de kans op een ongeluk – bij de ander wil je patronen vinden: kijken naar combinaties die verrassend veel of weinig voorkomen. Zo kunnen ze in de medische biologie zien welke genen actief zijn op een bepaald moment. Bij gezonde en zieke mensen levert dat andere patronen op. Ik onderzoek hoe je die patronen efficiënt vindt. Alle verschillende mogelijkheden kun je samenvatten, ‘indikken’ tot een paar data die alles vertellen over wat er gebeurt. Dat is de kunst.”

Privacy
Is de angst voor privacyschending terecht? “Ja en nee. Nee, omdat mensen die hun data delen op social media niet moeten zeuren dat hun data gebruikt wordt. Ze maken het zelf beschikbaar. Datamining is profileren. Zo maken verzekeringsmaatschappijen profielen van klanten. Het is een vorm van risicospreiding. Of de patronen die we vinden gevaarlijk zijn of niet, hangt af van de consument. Ik kan met de gefilterde data zelf opnieuw data genereren, op zoek naar patronen die over groepen gaan. Die modellen zijn niet te herleiden naar personen.
Ja, omdat door deze datagedreven manier van redeneren steeds meer banen zullen verdwijnen. In het boek ‘The Second Machine Age’ van Erik Brynjolfsson and Andrew McAfee is dat dystopische wereldbeeld uitgewerkt. In zo’n wereld wil ik niet wonen. Als we big data gebruiken voor het nemen van automatische beslissingen, zijn er steeds minder mensen nodig voor denkwerk, behalve voor creatieve taken. Dat betekent ook een steeds groter gat tussen de top- en de laagverdieners.”

Toch is Siebes heel positief over datamining. “Ik zou het meer willen inzetten, maar we mogen nog niet alle data gebruiken. Bovendien staat de Europese wetgeving de koppeling van bepaalde databanken niet toe. Ik zou graag die gegevens gekoppeld zien, maar niet voor commercieel gebruik. Ik denk dat we heel veel dingen voor de mensheid kunnen verbeteren. Denk aan medicijngebruik. Als je alle data opslaat en analyseert, kun je zien welke combinaties goed aanslaan en welke bijwerkingen hebben. Je kunt veel sneller zien wat er aan de hand is.”

Marketing
Ook marketingadviseur Wilting kijkt naar patronen in de data: “Vroeger was marketing heel veel zenden. De trend is nu individuele berichten; het juiste bericht voor de juiste klant op het juiste moment. Daar gebruik ik datamining voor. Wij helpen onze klanten betere beslissingen te nemen op grond van de beschikbare informatie. Bijvoorbeeld door te voorspellen of iemand interesse heeft in een bepaald product of een bepaalde dienst. Hoe mensen zich in het verleden hebben gedragen, zegt heel veel over hoe ze zich in de toekomst gedragen.”

Theoretisch kun je patronen herkennen die mensen zelf niet doorhebben. Een bekend verhaal is dat van de Amerikaanse supermarkt die een meisje aanbiedingen voor babyspullen deed, omdat uit haar aankoopgedrag bleek dat ze zwanger was, terwijl haar vader nog van niks wist.
Wiltings adviesbureau werkt voor grote (inter)nationale dienstverleners, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en energiemaatschappijen. Wat doen zij met die gegevens? “We kijken onder meer naar de logs van klanten die bellen met het callcenter. Stelden ze bepaalde vragen, dan volgde kort daarop vaak de contractopzegging. Met die kennis kun je diegene meteen doorsturen naar een medewerker die klanten kan behouden.”

Hij vindt het goed dat je er met datamining voor kunt zorgen dat de berichten die mensen krijgen relevant zijn. Alleen: “Het gevaar is dat je een bepaald patroon blijft bevestigen, terwijl het is veranderd. Wij werken daaraan met controlegroepen en referenties. Zo sturen we bepaalde groepen ‘at random’ berichten, om te kijken of er dingen veranderd zijn.” Door goed te kijken naar de data kun je bijvoorbeeld bepalen wat een consument(engroep) bereid is te betalen (‘pricing’). “Die differentiatie gebeurt al bij het boeken van vliegtickets of hotels. Er is verschil tussen zakelijke en privéboekingen, vroeg- en laatboekers, boeken via een iPad en een pc, etc.” Dat onderscheid ziet hij echter liever niet in de verzekeringswereld: “Als je daar te ver in gaat, dan werkt het gelijkheidsbeginsel niet meer.”

Veiligheid
Jelle van Buuren is onderzoeker aan het Centre for Terrorism and Counterterrorism van de Universiteit Leiden. “Ik doe onderzoek naar potentieel gewelddadige eenlingen, ‘lone wolfs’. We kijken ook naar de manier waarop politici spreken over gebeurtenissen (‘framing’) en wat dat doet met de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de samenleving. Hoe groot maak je het gevaar, hoeveel benadruk je de risico’s?” Terrorisme wordt op verschillende manieren geframed. “De meerderheid van de politici die erover beslist heeft overgereageerd; we maken ons daardoor te veel zorgen. Er zijn behoorlijk wat wettelijke maatregelen genomen de afgelopen tien jaar, zoals het toelaten van bewijs van geheime diensten. We hebben een overdaad aan symboolbeleid en –politiek in de hoop dat daar daadkracht uit spreekt.” 

De inlichtingendiensten zijn al jaren bezig met dataminen. “Voor bedrijven kan een klein succespercentage buitengewoon interessant zijn, maar dat is voor inlichtingendiensten bij lange na niet genoeg. Voorspellen wie een potentiële terrorist is, is een illusie. Er zijn weinig succesverhalen bekend op dit vlak.” Hij pleit dan ook voor ‘select before you collect’ op basis van signalen. “De trend is nu: een hooiberg verzamelen om een speld te vinden. De hoop is afwijkende patronen te vinden. Maar dan moet je weten wat normale patronen zijn. Daar heb je enorm veel data voor nodig. En dan nog hebben die patronen geen voorspellende waarde.”
Een voorbeeld is de ‘no fly-list’, waarop na 9/11 ‘heel veel Mohammeds’ werden gezet. “Een paniekreactie. De betrouwbaarheid van de informatie was in het geding. Dat kan ook komen door tikfouten of administratieve fouten. Veel data zijn in zoveel databanken opgenomen, dat fouten er bijna niet meer uit te krijgen zijn. En: standaard worden alle gegevens van klanten van bijvoorbeeld telefoonproviders een tot anderhalf jaar bewaard. De overheid wantrouwt daarmee in principe burgers.”

Het gevolg van deze ‘als we maar niks missen’-houding is een information overload en een angstreactie: “want wie durft de beslissing te nemen dat die informatieverzameling wel een stapje minder mag?” Een ander probleem vindt hij dat organisaties niet goed samenwerken. “Je kunt je afvragen of alle capaciteit wel efficiënt wordt ingezet. De CIA heeft veel veldagenten en informanten eruit gewerkt. Terwijl terroristen juist veel meer gebruik gingen maken van koeriers in plaats van mobieltjes en pc’s, en het infiltreren van netwerken door agenten jaren kost. Honderd vertalers Arabisch zijn belangrijker dan duizend data-analisten.”

Paradox
“De paradox van datamining is dat het altijd gaat om groepsdata, waardoor je als individu een andere behandeling krijgt. Als een bepaalde wijk bijvoorbeeld vaker rekeningen niet betaalt, dan loop je de kans dat je met die postcode geen bestellingen meer kunt doen bij postorderbedrijven. En dan moet jij er maar achter zien te komen wat de oorzaak is en hoe je dat ongedaan kunt maken. Je wilt dan dat een onafhankelijke rechter zich erover uitspreekt, maar zo werkt dat niet met datamining.”

Kortom, datamining: de een z’n doemscenario is de ander z’n dienstverlening. Is dit straks voor iedereen weggelegd? Wilting: “Grote bedrijven zijn veel beter in staat gerichte berichten te sturen. Zij hangen het niet aan de grote klok als ze patronen gevonden hebben. Maar de ontwikkelingen gaan zo snel, dat het niet langer een budgetkwestie is, maar een kenniskwestie. Iedereen kan data verzamelen; van internet, van klanten, van een app, van sensoren zoals de ‘slimme meters’. Daar is ook allemaal wetgeving voor bedacht. Bedrijven mogen niet zomaar de gegevens uitlezen en gebruiken.” Zijn tip: “Zoek de mensen die kennis hebben van datamining. De software wordt steeds makkelijker te bedienen.” Overigens gelooft hij niet in een wereld waarin computers alles beslissen. “In de statistiek werk je met kansen. Een kans van 100% vind je nooit voor een groep. Op dit moment kunnen we ongeveer 5% van de mensen juist bedienen op basis van de gevonden patronen.”

Bernadet Timmer

donderdag 3 april 2014

Van kostenpost naar visitekaartje

Het begint al bij de balie of aan de telefoon: ‘Daarvoor moet u een afspraak maken. Oh, u had dat niet gelezen?’. Niet klantvriendelijk. Daar gaat het al mis tussen klant en organisatie. Dat kan beter; beschouw het Klant Contact Center en collega’s die contact hebben met inwoners als het visitekaartje van de organisatie.

Een van de vrolijkste verdedigers van deze visie is Jos Burgers, auteur van onder meer ‘Klanten zijn eigenlijk net mensen!’ en ‘Hondenbrokken’. Zelf zegt hij over zijn boeken dat ze veel verkocht worden, “maar mensen lezen niet”. Hij sprak op het KCC-congres in november 2013 en onlangs verscheen zijn nieuwste boek ‘De wet van SNUF’.  

Reputatie
“Uw klant mailt, belt of chat u zelden. U heeft gemiddeld maar één keer per jaar de kans om een goede indruk te maken. Die ervaring is bepalend voor hoe mensen uw organisatie zien. Als je dan een bandje krijgt in plaats van een persoon… De perceptie van de burger is: zijn jullie er voor mij of niet?”
Een voorbeeld: iemand meldt een losliggende stoeptegel. “Een verzoek binnen zes weken in behandeling nemen is wat anders dan iets doen aan die stoeptegel. Steek tijd en geld in laten zien dat je goed bent door anderen goede ervaringen te bezorgen. Daarmee krijg je ambassadeurs voor je organisatie (en goede berichten in de pers). Heel veel organisaties hebben geen complimentenprocedures, maar wel een klachtenprocedure.”

Alles staat of valt met de reputatie die je daarmee opbouwt. Burgers tekent snel een piramide. Als je reputatie beschouwt als een piramide, staat ‘zelf zeggen dat je goed bent’ helemaal onderaan (“Wij van WC-eend…”). Daarboven staan ‘adverteren en campagnes voeren’ zij aan zij met ‘mailings en brochures’. “Dat doe je vooral voor jezelf.” De pers, zoals kranten, tijdschriften, tv en radio, komt hoger uit, omdat die als kritische intermediairs geloofwaardiger zijn. Nog interessanter wordt het, als jouw boodschap uitgedragen wordt door ambassadeurs; onafhankelijke mensen die het voor jou opnemen. En de top is ‘de eigen ervaring’: mensen onthouden een piekervaring het beste, of die nu goed of slecht is.

De Wet van SNUF
“Alles wat je geeft, krijg je ooit terug.” Burgers illustreert dat met ‘de Wet van SNUF’: “Wie is er altijd vrolijk als ik thuiskom? Wie wordt er telkens aangehaald en geknuffeld? Juist: de hond. Als je veel geeft, bouw je krediet op. En als je krediet hebt, mag je af en toe ook fouten maken. Mensen worden leuker als je ze leuk maakt.”
Hij geeft een aantal tips: “Vermijd zinnen waar je ‘sukkel’ achter kunt zetten, zoals: daar had je zelf ook aan kunnen denken…”. En: “Niet doen: een gemiddelde afhandelingtijd hanteren. Wel doen: meer doen dan verwacht, zoals terugbellen of feedback vragen.”

Zijn opdracht aan de deelnemers is: elke dag 1 fan erbij. Aan de leidinggevenden belooft hij: “Mensen gaan doen wat u van ze vraagt. Geef ze de vrijheid om het op de goede manier te doen en neem afscheid van degenen die dat niet kunnen of willen.”

Bernadet Timmer

dinsdag 18 maart 2014

Lezen en schrijven met politici

“Wij, burgers van Almere, vinden dat de regering meer moet investeren in de aanpak van laaggeletterdheid.” Dat is de petitie van de 84-jarige Almeerder Joop Brakkee, die hij met alle verzamelde handtekeningen wil gaan aanbieden tijdens zijn bezoek aan premier Rutte in Den Haag.

Tijdens de opening van het Ondernemersplein op 7 maart in het stadhuis van Almere benaderde hij Mark Rutte voor een gesprek over de thuiszorg, maar werd onwel en moest letterlijk opgevangen worden door de premier. Daarom kreeg hij de toezegging van een afspraak in het Torentje op 28 maart. Afgelopen week, op 12 maart, kon hij ook alvast handtekeningen verzamelen voor zijn petitie over laaggeletterdheid bij het verkiezingsdebat in de Burgerzaal van het stadhuis, georganiseerd door de Stichting Lezen en Schrijven.

Daar draaide het om duidelijke taal: kunnen mensen die moeite hebben met lezen en schrijven de politici wel volgen? Is het wel begrijpelijk voor iedereen? Om daarachter te komen, werden politici, laaggeletterden, ambtenaren en begeleiders van de stichting in zorgvuldig samengestelde groepen aan tafel gezet. Ze mochten reageren op drie stellingen; voor elke stelling was twintig minuten uitgetrokken.

Verplicht op taalles
Gespreksleider Rogier Elshout van het Nederlands Debatinstituut had zichtbaar moeite om de aanwezigen na elke ronde weer stil te krijgen. Aan de tafels ging het al gauw de diepte in; niet over taal, maar over persoonlijke dossiers van mensen die hun kans schoon zagen dit eens grondig te bespreken met de politici aan tafel. De stellingen gaven daar ook aanleiding toe. De eerste, ‘Iedereen die in de bijstand zit met een taalprobleem, moet verplicht op taalles’, raakte nog aan de gezochte rode draad. Want hoe meer problemen je hebt met taal, hoe moeilijker het is om uit de bijstand te komen, bijvoorbeeld als je sollicitatiebrieven moet schrijven. Bij de twee andere stellingen, ‘In Almere moet meer cameratoezicht komen’ en ‘De gemeente moet gesubsidieerde banen creëren voor werklozen’, kwam vooral veel oud zeer naar boven.

Toch was de bijeenkomst een succes. De Stichting Lezen en Schrijven zet zich in voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Sietske van Oogen is regiocoördinator van de stichting in Flevoland. Ze wil zoveel mogelijk laaggeletterden bereiken en helpen met taaltrainingen. Speciaal voor deze avond kwamen volwassenen die nu de opleiding doen naar het stadhuis, om de debatten kritisch te volgen en om te vertellen hoe zij het ervaren.

Na schooltijd
In Almere wonen circa 13.000 laaggeletterden. Dat betekent dat ongeveer 1 op de 9 volwassenen laaggeletterd is, waarvan overigens tweederde in Nederland is geboren en getogen, en Nederlandse ouders heeft. Van Oogen: “Als we na onze schooltijd niet meer lezen of schrijven, zullen we het verleren. We willen dat mensen zichzelf kunnen redden in het dagelijks leven.” Ook journaliste Nathalie Kramer van de Almere Vandaag vindt het belangrijk dat inwoners informatie krijgen over wat er in de stad gebeurt. “Inwoners kunnen hier echt laagdrempelig in gesprek met politici. Als journalisten zien we onszelf als tolk en vertaler van belangrijke informatie.” Maar dan moet je dus wel de krant kunnen lezen.

Deelnemer Edwin werkt op de Sociale Werkplaats. Toen hij tiener was, ging naar speciaal onderwijs op een ZMOK-school, maar kon niet meekomen. Nu volgt hij een opleiding via de Stichting Lezen en Schrijven. “Ik kan bijna niets op papier krijgen. Ik kan amper mijn naam schrijven. En nog steeds moet ik er elke dag aan blijven werken. Ik kan er nu gelukkig mee leven. En als je ouder wordt, wordt je ook geraffineerder in het omgaan met die beperkingen. Je krijgt er wel een enorme veerkracht en doorzettingsvermogen van.”

De kapende kapper
De Almeerse Lenie is nu rond de zestig jaar oud. Ze deed de basisschool en de huishoudschool en volgde een kappersopleiding. Ze leerde nooit goed lezen en schrijven, maar besloot in 1994 alsnog de stap te wagen. “Mijn boodschappenbriefje was niet eens foutloos. Op verjaardagskaartjes schreef ik hooguit mijn naam.” Toch leverde het verder nooit problemen op; ze wist altijd wel een manier om het zonder geschreven tekst te doen. Tot ze op een dag in de krant de zin ‘een kapper heeft een vliegtuig gekaapt’ zag staan. Eerst dacht ze nog: wat grappig, maar toen ze het een ander vertelde, bleek het een kaper en geen kapper te zijn.

Bij een bezoek aan de school van een van haar kinderen probeerde ze na te gaan hoe dit kwam, maar daar konden ze haar niet helpen. Toen vroeg ze hulp bij een taalopleiding. “Ik had wel drempelvrees, maar achteraf had ik dit veel eerder moeten doen. Mijn wereld is heel groot geworden. Nu rijd ik zo naar Breda, maar eerder kon ik de borden niet lezen of de TomTom instellen, dus ik kwam de stad zelf nooit uit. Ik durf nu ook meer voor mijn mening uit te komen. Voor die tijd voelde ik me dom.”

Meer weten over taal en begeleiding bij lezen en schrijven? Kijk op www.taalbegintlokaal.nl

Bernadet Timmer

donderdag 13 maart 2014

Draagtasje verliest draagvlak

In de lokale verkiezingsprogramma’s heb ik het niet zien staan, maar als het aan het Europees Parlement ligt, zijn plastic draagtasjes over een paar jaar verboden of gaan we er allemaal voor betalen. Dit omdat die meestal eindigen als zwerfvuil, in het oppervlaktewater en in de magen van vogels en vissen, die dit maar slecht kunnen verteren. Is dit het begin van het einde van plastic?

De opmars van plastic begon in de jaren vijftig in Amerika, met plastic bestek. Sindsdien is het niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Wij gebruiken nog steeds hetzelfde (polystyreen) plastic als in 1950, zoals polyesther en nylon. Het einde is echter in zicht. Niet dankzij het Europees Parlement, maar: de olie raakt op. Dat is de grondstof van het huidige plastic en bijna alle chemicaliën die we gebruiken.
Prof. dr. Katja Loos, hoogleraar toegepaste materiaalkunde bij de Rijksuniversiteit Groningen, houdt zich bezig met alternatieven voor plastic. Zij buigt zich over de bouwstoffen van plastics die de eigenschappen ervan bepalen: hard of zacht, glad of ruw, of het vervormd of juist bestand is tegen hoge temperaturen. Zij synthetiseert macromoleculen en polymeren tot ‘plastics’ met andere eigenschappen.

Maïs en aardappels
“We proberen nu andere grondstoffen dan olie te vinden, zoals suikers en oliën uit alles wat snel groeit, zoals maïs en aardappels.” De wetenschappers kunnen uit aardappels polymelkzuur halen, waarvan je allerlei producten kunt maken die nu nog van plastic zijn, zoals pennen en koffiebekers. In Californië is er al een verbod op producten van afbreekbaar plastic voor grootverbruikers als McDonald’s en Starbucks. In Nederland maakt onder meer Purac (Gorinchem) afbreekbare bioplastics, bijvoorbeeld voor verpakkingen van voedsel.

Vliegtuigen en braadpannen
“Bedrijven zijn op zoek naar nieuwe materialen”, weet Loos. “Zo wil de luchtvaart- en chipindustrie sterke(re) materialen die dezelfde eigenschappen hebben als metalen. Metaal is duurder dan plastic en minder makkelijk te verwerken. Bovendien zijn kunststoffen lichter en dat scheelt aanzienlijk in de brandstofkosten.” Kunststoffen worden nu al gebruikt als coating van vliegtuigvleugels, tegen roestvorming en ter vermindering van de luchtweerstand. Een ander voorbeeld van een plastic coating vind je in de keuken: om te voorkomen dat voedsel zich aan de pan hecht bij het bakken, hebben veel braadpannen een teflonlaagje.

Loos: “Afhankelijk van het polymeer wordt een oppervlak ruw of juist glad. In het laboratorium testen we de effecten van nieuwe vormen. Multinationals investeren in onderzoek naar nieuwe stoffen en toepassingen. We zijn altijd op zoek naar nieuwe polymeren en proberen het zo milieuvriendelijk mogelijk te maken. Meestal gaat het bij nieuwe uitvindingen slechts om een gram die we synthetiseren. Daarmee kunnen we alles testen wat we willen.”

Weekmakers of melkzuur
Waar zouden we zijn als we geen kunststoffen zouden hebben? “Niet hier”, zegt Loos stellig. “Onze kleding, de verpakking van ons voedsel, onze medicijnen, implantaten, vrijwel alles heeft te maken met plastics. Iedereen gebruikt dagelijks plastics. Kunststoffen hebben desondanks een slecht imago – en terecht. Denk aan de ‘plastic soup’ in de oceanen. We zouden nog meer onderzoek moeten doen naar recycling. Maar uiteindelijk gooien we zelf het plastic in de natuur. Met het ingezamelde plastic zouden we meer kunnen doen.”

Je kunt echter niet alles van polymelkzuur maken. En om plastics te verwerken heb je weekmakers nodig, maar ook die hebben een slechte naam. Ze zijn al verboden voor gebruik in babyspeelgoed. “Voor melkzuurpolymeren heb je in feite geen weekmakers nodig. Ook daar zouden we meer onderzoek naar moeten doen. Maar mensen willen het liefst zo min mogelijk betalen voor hun plastic.”

Bij de zoektocht naar materialen met een bepaalde eigenschap gaan wetenschappers vaak uit van bestaande materialen die ze combineren met andere grondstoffen. Loos: “Een compleet nieuw materiaal uitvinden is duur en neemt (te) veel tijd in beslag. In de toekomst zou je wellicht meer met computers kunnen doen.”
En als er geen olie meer is? “Als een bedrijf overstapt op andere grondstoffen, moeten ze de hele bedrijfsopstelling veranderen en alle machines aanpassen. Dat is voor bedrijven op dit moment nog te duur. Zolang ze nog nieuwe oliebronnen vinden, zullen bedrijven niet zomaar overstappen op bioplastics.”

Bernadet Timmer

Prof. dr. Katja Loos was een van de sprekers tijdens het Kenniscafé in de Nieuwe Bibliotheek in Almere op 24 oktober 2013. Elke maand discussiëren drie deskundigen met elkaar en het publiek over een nieuw onderwerp.

donderdag 6 maart 2014

Tien jaar dualisme op z’n Almeers


Er hangt een kersvers portret van koning Willem Alexander in de Raadzaal. Het nieuwe mozaïek, bestaande uit 11.000 steentjes, is gemaakt door de Almeerse kunstenares Rola Hengstman. Zo is zelfs de koning getuige van het tienjarig bestaan van de Politieke Markt, het Almeerse antwoord op dualisme dat sindsdien veelvuldig is gekopieerd.

2014 is een jubileumjaar voor Almere. Zo bestaat de gemeente Almere 30 jaar; dit wordt uitgebreid gevierd in het weekend van 28 en 29 juni. Maar op 22 januari was het op de kop af tien jaar geleden dat de Politieke Markt begon.
Het kunstwerk blijft er in elk geval hangen tot het officiële nationale portret klaar is. Bovendien staat er nu een nieuwe bronzen buste van Z.K.H. W.A. in de centrale hal, van de Almeerse beeldend kunstenaar Patrick Mezas. Het lijkt erop dat we zowel met de koning als met ons duale proces nog jaren verder kunnen in deze verder roerige tijden.
Dat de Politieke Markt een bijzonder concept is, blijkt wel uit het feit dat veel gemeenten het hebben overgenomen. Niet allemaal op dezelfde manier, maar dat heeft vooral te maken met lokale verschillen en de gemeentelijke autonomie.

Snelle besluitvorming
De Raadzaal loopt intussen langzaam vol met (oude) bekenden van voor en na het nieuwe politiek bestel. Burgemeester Annemarie Jorritsma vindt het boeiend om te zien hoe snel de wisselingen zijn gegaan in de raad, het college en de griffie. Zij is blij dat de Politieke Markt een einde maakte aan de ellenlange raads- en commissievergaderingen, die zij nog kende van het begin van haar politieke carrière in Bolsward. “Onze inwoners hoeven geen uren meer te wachten tot hun onderwerp voorbijkomt. De snelle besluitvorming is ook een belangrijk winstpunt. Net als de toegankelijkheid van de raadsleden en collegeleden. Dat dit nu nog bestaat, toont wel aan dat de Politieke Markt goed functioneert.”

Ruimte voor verbetering
Een sneller en transparanter systeem dus. Toch komen er niet veel mensen met hun initiatieven naar de Politieke Markt op donderdagavond, op een aantal ‘vaste gasten’ na. Tenzij het onderwerp ze direct raakt. Jorritsma oppert dat er misschien niet zoveel burgeractiviteiten zijn omdat de raad zelf zoveel zaken agendeert.
Er is nog wel wat ruimte voor verbetering van de Politieke Markt: “We worstelen nog met de beslotenheid; we zoeken naar een opener en toch juridisch houdbare werkwijze. En soms moeten mensen een aantal keren terugkomen voor hetzelfde onderwerp, omdat de tijd te snel voorbij is. Ook het debat in de plenaire zaal kan beter”, weet Jorritsma.
Dat debat vindt nu vooral plaats in de carrousel; per onderwerp in een van de gekleurde kamers op de tweede verdieping. Het plenaire debat in de Raadzaal is ‘slechts voor de bühne’. Jorritsma: “Het is heel belangrijk voor de stad en de hele raad mag de argumenten horen.”

Raadsgriffier Jan Dirk Pruim is de grote inspirator achter de Politieke Markt, die hij in 2003 samen met een aantal collega’s en raadsleden opzette. Voor zijn inzet hiervoor en voor andere maatschappelijke organisaties in Almere ontving hij de erepenning van de stad uit handen van burgemeester Jorritsma. Pruim: “We vonden destijds dat het best wel goed ging in Almere. Maar iemand verzuchtte dat we, als we niet oppasten, het hetzelfde als altijd deden, al noemden we het dan duaal. Daarop werd er actief gewerkt aan het daadwerkelijk anders doen. Ik heb het geluk gehad om op het juiste moment op de juiste plek te werken: in Almere.”

Blijf avonturier
Hij zou graag zien dat de raadsleden avonturiers blijven, net als toen: “Blijf verandering centraal stellen. Streef ernaar de meest democratische gemeente van Nederland te zijn. Mijn overtuiging is dat de gemeenteraad ertoe doet en ertoe moet doen. Raadsleden kunnen betekenis bieden aan het functioneren van de stad.” Dat vraagt opnieuw durf, kritisch vermogen, goede spelregels, veel inzet, politiek tactisch en strategisch inzicht, prioriteiten stellen en goede ondersteuning.

De avond voor deze bijeenkomst nam Pruim afscheid van de Raad van Toezicht van de Stichting Prisma voor bijzonder basisonderwijs, waar hij voorzitter van was. “Daar draait het om de vraag: wat geef je kinderen mee als basis voor hun leven? De raad moet de waan van de dag erkennen waar dat moet en zich bezighouden met wat waardevol is voor de volgende generaties waar dat kan.”

Bernadet Timmer