donderdag 23 mei 2013

De jacht op het recept voor begrijpelijke teksten

 

Als je gaat schrijven wil je dat je teksten gelezen en begrepen worden. Ook opdrachtgevers eisen begrijpelijke teksten, maar wat bedoelen ze dan precies? Wat is het DNA van een begrijpelijke tekst?

Om een antwoord op deze en andere vragen te geven, organiseerden Tekstnet en Logeion (respectievelijk een beroepsorganisatie voor tekstschrijvers en een beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals) op 14 mei 2013 samen een Vakimpuls ‘Begrijpelijke tekst, de jacht op het recept’. Meer dan vijftig deelnemers schoven aan bij een aantal ‘chef-koks’ uit de taalwereld. Een impressie.

Eén van de oprichters van Tekstnet, Felix van de Laar, is al dertig jaar tekstschrijver en bezig met ‘het ontwikkelen van tekst die effectief communiceert’. Als moderator legt hij de sprekers de vragen voor. Wat is een begrijpelijke tekst? En bestaat het ideale recept wel?

Er is een Europees referentiekader om de vaardigheid van mensen die een nieuwe taal leren te typeren; van heel makkelijk (A1) tot heel moeilijk (C2). De Nederlandse overheid richt zich op het B1-niveau, vergelijkbaar met eindejaars MBO. 60% van de leerlingen zit op dat niveau. Daarop zijn ook de toetsen geschreven. De niveaus zijn echter vrij grof gedefinieerd, waardoor professionele schrijvers er (te) weinig houvast aan hebben als opdrachtgevers erom vragen. Zij hebben wel de Schrijfwijzer, maar de auteur en hoogleraar tekstkwaliteit Jan Renkema zegt daarover desgevraagd: “Met een schrijfwijzer kun je nog geen betere teksten schrijven. Dat is ook maar een vraagbaak.” Hij adviseert de rijksoverheid te vragen om teksten die de niveaus onderschrijven. “Laat ze tonen wat ze bedoelen met begrijpelijke teksten.”

Begrijpelijkheid voorspellen
Rogier Kraf is taaltechnoloog en zoekt dan ook een wetenschappelijk antwoord. Voor de afdeling Taalbeheersing aan de Universiteit van Utrecht heeft hij onder meer onderzoek gedaan naar de manier waarop een tekst begrijpelijk wordt en hoe mensen teksten lezen. Zijn collega’s doen onder meer onderzoek naar de samenhang van een tekst, bijvoorbeeld door het onderzoeken van het effect van verbindingswoorden door oogmetingen. Kraf ontwikkelt computerprogramma’s waarmee hij de begrijpelijkheid van teksten kan voorspellen.

Hij verzamelde zoveel mogelijk taaltechnische meetmethodes en paste die toe, zoals de leesbaarheidsformule van Flesch-Douma. “Dit programma meet tekstkenmerken, zoals gemiddelde woord- en zinslengte en de frequentie van woorden in een tekst.” Omdat lange zinnen niet per se moeilijker zijn dan korte zinnen, keek hij ook naar de complexiteit van woorden, zinnen en grammatica en de afstand tussen woorden die bij elkaar horen. En mat hij hoe naamwoorden zijn toegepast, hoeveel verbindingswoorden, namen en concrete woorden zijn gebruikt, hoe zinnen zijn opgebouwd en of ze positief of negatief bedoeld zijn.

Maar daarmee was het nog niet compleet. “Om tekstbegrip te kunnen meten heb je tekstkenmerken nodig én ijking van je systeem aan tekstbegripdata. Het is nu slechts gebaseerd op een oordeel van een expert over een tekst.” Dat kan alleen maar door het voorleggen van teksten aan lezers, om te zien of ze die daadwerkelijk begrijpen. “Het blijft ontzettend moeilijk te voorspellen of een tekst begrepen gaat worden. Dat hangt namelijk ook van de lezer af. Tekstbegripvoorspelling is daarmee eigenlijk niet te doen.” Daar werd hij als wetenschapper “wel een beetje somber van”.

Daarom is hij samen met de gemeente Utrecht begonnen aan een ander onderzoek. De gemeente wil haar teksten op B1-niveau schrijven, maar niemand weet precies wat dat is. “We gaan de tekst nu omschrijven en meten een flink aantal teksten uit zeventien verschillende genres, zoals roddelartikelen, reisverhalen, sportverslagen, nieuwsberichten, opiniestukken en wetenschappelijke artikelen. We omzeilen het probleem ‘voor wie is deze tekst te begrijpen’ door de tekst te plaatsen in een genre. Daarmee zeggen we: qua woordniveau past deze tekst het beste bij bijvoorbeeld de Libelle.”

Bewust taalgebruik
De gemeente ’s-Hertogenbosch is eveneens op zoek naar de basisingrediënten van een begrijpelijke tekst. “Het perfecte recept hebben we niet, maar we maken keuzes”, zegt Tanja Wark, projectleider Klare Taal bij die gemeente. In 2011 besloot de directie dat alle teksten die de deur uitgaan op B1-niveau geschreven moeten worden. “Je merkt iedere keer weer dat begrijpelijk schrijven een specialisme is. Ik probeer me steeds meer met de omgeving bezig te houden door begrijpelijk schrijven te verankeren in de gemeente en teksten te toetsen bij de lezers.”

Maar iedereen in de organisatie schrijft; dat is niet voorbehouden aan de afdeling Communicatie. Om collega’s daarbij te ondersteunen organiseert ze driedaagse schrijftrainingen. En in Word helpt het programma Lexicon medewerkers begrijpelijke teksten te maken. Die scant de tekst op onder meer taalfouten, moeilijke woorden en passieve zinnen en bepaalt het niveau van de tekst. “Het doel is B1, maar meestal schrijven ze B2-teksten. De ingrediënten zijn hetzelfde, maar de sfeer, aanspreekvorm en dergelijke kan verschillen.”

Het effect is dat mensen zich bewust worden van hun eigen taalgebruik. “Het is redelijk verankerd in onze organisatie. Maar er is geen tijd om naar de lezer te gaan en te onderzoeken of de teksten begrepen zijn.” Daarom wil ze een omgevingsanalyse doen, liefst met een digipanel, interviews in de hal van het stadhuis, een poll via social media of monitoring in samenwerking met de publieksafdelingen. Dat laatste blijkt moeilijk, omdat die geen cijfers paraat hebben over reacties op teksten. “We zetten stagiaires in om het te toetsen. De discussie over begrijpelijke teksten blijft op onderdelen wel bestaan, zoals met de juridische afdeling.”

B1-niveau
Al ruim tien jaar houdt Wessel Visser van Bureau Taal zich bezig met schrijven op B1-niveau. “Klanten zijn tevreden, maar collega’s in de branche zijn over het algemeen erg kritisch. Het zou überhaupt niet mogelijk zijn en er is niets nieuws aan de regels. Daar is ook niets nieuws aan: we hebben alleen een aantal tekstregels bijeen gepakt, waardoor 95% van de lezers de tekst begrijpt. We gaan daarom heel rigide met die regels om.”

De vijf belangrijkste regels zijn:
  1. Bedenk voor wie je schrijft: wie is je doelgroep? Zijn tip: “Doe een proefje met jezelf; schrijf een tekstje en herschrijf dat met in je achterhoofd iemand die alleen simpele teksten begrijpt.”
  2. Weet wat het doel van je tekst is. Volgens Wessel is dat altijd actie of gedrag. “Iemand moet iets doen of laten. Gooi weg wat overbodig is of mensen in verwarring brengt.”
  3. Gebruik een concrete titel: “Mensen besluiten in zeven seconden of ze een tekst wel of niet zullen lezen. Een goede titel is superbelangrijk en sluit aan bij de belangen van de lezer.”
  4. Schrijf korte, actieve zinnen; “Lange zinnen worden makkelijker complex door tangconstructies. Vermijd passieve zinnen, voeg altijd een onderwerp toe.”
  5. Vermijd vaktaal: “Dat is alleen begrijpelijk voor vakgenoten. Jouw tekst is meestal ook bedoeld voor anderen.”

Visser is de afgelopen tien jaar wel andere B1-teksten gaan schrijven. “We zijn steeds eenvoudiger gaan schrijven. Het moeilijkst is niet mensen een aantal schrijfregels aan te leren, maar om het ze te laten willen. Dat vraagt een cultuurverandering, een andere manier van denken.” Is eenvoudig gelijk aan begrijpelijk? “Ja. De 100.000 dollarvraag is: gaat hij of zij het juiste gedrag vertonen? Zo niet, dan deugt de tekst niet.”

Verzorgde spreektaal
Peter Zuijdgeest van Bureau Zuijdgeest Beter Schrijven heeft het liever over ‘gewone mensentaal’. “Dat is empathisch, spreektaal, die je gebruikt als je iets aan een ander uitlegt.” Media als kranten en televisie gebruiken die taal ook. “Journalisten weten ingewikkelde onderwerpen zo te beschrijven dat ik het snap en dat ik het wil lezen. Begrijpelijke taal is verzorgde spreektaal.” Eerder werkte Zuijdgeest bij de gemeente Voorburg, waar een zin als ‘U wordt ontheffing van het kapverbod verleend’ veel vragen opriep bij de inwoners. Door begrijpelijk oftewel bondig, eenvoudig, levendig en nauwkeurig te schrijven, kun je veel vragen voorkomen.

In Voorburg kregen veel schrijvende ambtenaren inclusief het college een taalcursus. Zij waren enthousiast, mede omdat de media er aandacht aan besteedden en inwoners positief reageerden. Het college stelde later een taalprijs voor ambtenaren in. Andere gemeenten namen het over en voegden onder meer brievenretouracties, digitale hersenkrakers, placemats met schrijftips en dictees toe.

“Voor een goede tekst is meer nodig dan concrete woorden en korte zinnen. Als je alleen maar feitelijk opschrijft wat je boodschap is, dan bereik je geen hond. Je moet je onderwerp beheersen, een frisse invalshoek kiezen, mensen citeren, etc. Kortom: je moet ‘sexy’ schrijven. B1 noem ik Jip-en-Janneketaal, in positieve zin. Je krijgt een eenvoudige tekst, maar voor de gemiddelde lezer is het saai en vaak te kinderlijk. Met taal moet je kunnen nuanceren. Je hebt abstractie nodig om het levendig te houden.” Zuijdgeest citeert Quintilianus, die in 96 na Christus de voor zover bekend eerste handleiding voor redenaars schreef: “Voor ons is de eerste deugd helderheid”. Zijn recept voor begrijpelijk schrijven is dan ook: “Vraag jezelf af: hoe zou een journalist het doen?”.

Vakmanschap
Tekstschrijfster Hennie van de Kar laat zich niet van de wijs brengen door de discussie. “We zijn steeds bezig met het zoeken naar houvast. Dat kan een onderzoek zijn, een schrijfwijzer of een tekstniveau. Ik zoek het in vertrouwen in vakmanschap. Als je liefde voor het schrijfambacht ontbreekt, dan proeft de lezer dat. Je kunt steun, vertrouwen, inspiratie en herkenning uit een tekst halen. Daarvoor moet een tekst wel begrijpelijk zijn. Maar het is een illusie te denken dat iedereen de teksten die jij hebt geschreven begrijpt. Tekstschrijven is geen exacte wetenschap, maar mensenwerk. Vertrouw als tekstschrijver op je vakmanschap en je gezond verstand. Zoek rust om een helder verhaal te schrijven en probeer een echt persoon in gedachten te houden. Formules kunnen helpen, maar zijn niet zaligmakend. Ze zijn als recepten: ze geven houvast, maar het zijn de lezers die bepalen of het lekker smaakt.”

Vervolg
Na de paneldiscussie met alle sprekers blijkt dat er nog veel vragen over  dit onderwerp zijn. Voer voor een volgende bijeenkomst...

Bernadet Timmer

woensdag 15 mei 2013

Duurzaam, duurzamer, duurst?


“Buitenlanders zeggen: hoe is het mogelijk dat jullie op zo’n klein oppervlak zoveel kunnen produceren? Dat komt omdat we de productie sinds de Tweede Wereldoorlog flink hebben weten op te schroeven.”

Chris de Visser is ‘business developer’ van het Praktijk Onderzoek Plant & Omgeving in Lelystad, verbonden aan de universiteit van Wageningen. Samen met zijn collega’s bedenkt hij oplossingen voor landbouw, veehouderij en visserij. Bijvoorbeeld voor het mineralenprobleem. Te weinig stikstof in de grond is niet goed, maar te veel geeft problemen door uitspoelen in het oppervlaktewater. Met ‘precisiebemesting’ passen ze de stikstofhoeveelheid steeds meer aan aan de behoefte van de planten, door het in de bodem te injecteren tijdens de groei.

We halen dus steeds meer uit ons kleine polderoppervlak dankzij innovaties in de land- en tuinbouw. Ook duurzaamheid gaat om een hogere opbrengst. De belangrijkste innovaties in de land- en tuinbouw in de afgelopen veertig jaar waren de uitvinding van kunstmest, het kweken van nieuwe rassen en de uitvinding van betere gewasbeschermingsmiddelen. “En nieuwe smaken. Denk aan de tomaat. De smaak wordt voornamelijk bepaald door het ras, niet door de hoeveelheid zonlicht of de voeding.”

Schaalvergroting
Dankzij de grootschalige land- en tuinbouw hebben we goedkoper voedsel gekregen, maar de boeren verdienen per product nauwelijks meer. Dus moeten ze steeds goedkoper produceren. Dat kan door mechanisatie, bemesting en schaalvergroting. Daardoor ontstaan weer milieuproblemen. “Ook die kunnen we oplossen. Bijvoorbeeld door de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen en kunstmest te verminderen.”

Aan duurzame landbouw worden veel eisen gesteld, maar niet dat we de wereldbevolking ermee moeten kunnen voeden. Daarvoor hebben we een enorme productiviteitsstijging nodig, wereldwijd. “De opbrengsten in Afrika, Azië en Zuid-Amerika kunnen nog een stuk omhoog. Maar de Afrikaanse boeren zijn zeer kleinschalig, ze gebruiken weinig kunstmest en halen een lage opbrengst, waardoor ze nauwelijks genoeg grondstoffen kunnen kopen voor hun volgende oogst. Onze opbrengst is wel dertig keer hoger.” Zijn transport, logistiek en corruptie in Derdewereldlanden niet een veel groter probleem dan de productiviteit? Volgens De Visser is het vooral een kwestie van inkomensverdeling: “Wereldwijd verliezen we dertig tot veertig procent van wat boeren produceren in de keten. Dat heeft vooral te maken met de prijs. Hebben mensen geld genoeg, dan is transport geen probleem.”

Fosfaatrecycling
Als we wereldwijd een grotere opbrengst willen bereiken, zijn er meer grondstoffen nodig. Maar de hoeveelheid beschikbaar fosfaat wordt dan wel een probleem. In Nederland importeren we nu 20 miljoen kilo fosfaat per jaar. En dat verliezen we elk jaar weer na bemesting en consumptie. Volgens onderzoekers is er over vijftig jaar geen fosfaat meer. Recyclen kan dit probleem oplossen. “We moeten het terughalen uit het riool en weer terugbrengen naar de landbouw.” Dat kan via de rioolzuiveringsinstallaties, maar dat gebeurt tot nu toe alleen experimenteel. Bovendien: als je nieuwe meststoffen wilt maken uit rioolslib, moet je ook de Meststoffenwet aanpassen. De eerste stappen om het bij de politiek op de agenda te krijgen, zijn nu gezet. “Ik denk dat over dertig jaar alle fosfaat gerecycled wordt.”

Hij waarschuwt: “Duurzamer betekent dat de opbrengst daalt en de voedselprijs stijgt. Biologisch is nog weer wat anders. Ik vind dat de gangbare landbouw net zo duurzaam kan zijn als biologische landbouw. Als wij de wereldbevolking in 2050 willen kunnen voeden, dan moeten we de oplossing niet in biologische landbouw zoeken.”

Bernadet Timmer

vrijdag 3 mei 2013

Waarom wij meebetalen aan de Griekse schuld

 

Het wil nog steeds niet lukken om uit de crisis te komen, ondanks de bijdragen die we hebben geleverd. Ruim 4,5 miljard heeft Nederland geleend aan Griekenland. En we hebben steeds borg gestaan, omdat we op de lange termijn economische groei verwachten. Waarom betalen we mee en wat verdienen we eraan?

“Per persoon betalen we per jaar 256 euro aan de EU. Dat is de contributie om bij een club te horen, zoals je die ook betaalt voor een voetbalclub.” Aan het woord is Andy Klom, hoofd van de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland. In de nieuwe bibliotheek in Almere legt hij, niet voor het eerst, nut en noodzaak van de Europese handelwijze uit.

Aandeelhouder
Hij bladert om te beginnen door zowel de gouden tijden als de zwarte bladzijden van onze geschiedenis. De kern: Nederland is een van de ‘founding fathers’ van de Europese Unie. Die kwam tot stand om een herhaling te voorkomen van de oorlogen die tussen eind 19de eeuw en midden 20ste eeuw in Europa woedden en wereldwijd ruim 100 miljoen doden eisten.
“We hebben zestig jaar meegewerkt aan Europa, hebben het mede vormgegeven met onze ideeën. We zijn een aandeelhouder en denken en beslissen mee wat er met Europa gebeurt.”
(Wil je meer weten over de ontwikkeling van de EU? Kijk dan even op http://europa.eu/about-eu/eu-history/index_nl.htm)

Alle Europese landen dragen bij aan de begroting van de Europese Unie. Nederland draagt veel bij: ruim 4 miljard euro, waarvan we ruim 2 miljard euro terugkrijgen in de vorm van regionale, sociale en landbouwfondsen. De staatssteun die de Europese Commissie gedurende de crisis verleent, is een derde van wat Europa verdient. Dat is ongeveer 4% van de totale inkomsten van de EU. Daar doen wij aan mee omdat we ook in Nederland onze economie erbovenop willen houden. Nog een ontnuchterende vergelijking: “Per dag betalen we 0,70 euro aan Europa en 45 euro aan de Nederlandse overheid.”

Exportmarkt
Wat krijgen wij daarvoor terug? “Een derde van wat we in Nederland verdienen, halen we uit de export. Driekwart van onze export gaat naar EU-lidstaten, ook de Zuid-Europese. Van elke 1.000 euro die we verdienen, komt 250 euro uit Europa. We verdienen per persoon per jaar 1.500 tot 2.200 euro aan de interne Europese markt. Dus de winst die we maken is enorm (vergeleken bij de 256 die we erin stoppen). Daarom is die markt zeer belangrijk voor ons, zeker in deze tijd.”

Europa staat niet meer alleen door de globalisering en toetreding van twaalf nieuwe landen de afgelopen jaren. Dit jaar komt Kroatië erbij. “De interne markt is enorm gegroeid, we hebben het nog nooit zo goed gehad als in de laatste tien jaar voor de crisis. Onze export naar BRIC-landen (snel ontwikkelende economieën als Brazilië, Rusland, India en China) is nog steeds heel klein vergeleken bij onze export in Europa. Voorlopig zijn we vooral bezig met onze buren. Europa is de thuismarkt voor de Nederlandse economie. We hebben daardoor een groter concurrentievermogen in de wereld.”

Investering
Ook kleine landen tellen mee in Europa. “Europa is gebouwd op gemeenschappelijke instituties die werken voor het algemeen belang. Door gemeenschappelijk beleid te voeren zorgen we ervoor dat dezelfde regels gelden voor iedereen. We zetten gezamenlijk in op groei van een groene, sociale, inclusieve economie: delen in welvaart en sociale zekerheid.” En, niet onbelangrijk: Nederland heeft meer dan 3 miljard euro in Griekenland geïnvesteerd. Dat willen we niet weggooien.

“In Griekenland is nog heel veel staatseigendom. De hervormingen die wij hebben ondernomen, moeten zij ook ondernemen, maar dan sneller. Dus het gaat er vooral om wat zij zelf kunnen doen om erbovenop te komen. De beslissingen die we in Nederland moeten nemen zijn pijnlijk, maar de beslissingen daar zijn nog groter. In elke lidstaat werkt de overheid op een andere manier. We zijn pas vanuit Europa daarnaar gaan kijken toen de Oost-Europese landen wilden toetreden. Griekenland heeft een heel andere politieke cultuur. Dat zal met enige assistentie hervormd moeten worden. Daar kan ook Nederland een bijdrage aan leveren.”

Preventief toezicht
“Een aantal Zuid-Europese landen is door eigen schuld in de problemen gekomen. Met preventief toezicht kunnen we voorkomen dat er opnieuw een crisis ontstaat in een ander land.” Denk aan Cyprus, die een enorm risico op zich heeft genomen door buitenlands geld te (laten) stallen op het eiland. “Zij hebben acht keer zoveel geld als wat de Cyprioten zelf verdienen bij Cypriotische banken en buitenlandse investeerders staan. Niemand weet wat er gebeurt als dat systeem instort. Misschien gebeurt er wat er een paar jaar geleden in Argentinië gebeurde: het faillissement van de staat.”

Onze buren, de Fransen en Duitsers, zijn de grootste schuldeisers. Daar leunen wij zwaar op voor onze economie. Wij zijn daarmee indirect afhankelijk van landen als Griekenland. Klom: “Als het huis van de buurman in brand staat, moet je blussen om te voorkomen dat ook jouw huis vlam vat.” Daarom investeert de EC nu in preventief toezicht. Elk jaar geven Europese landen elkaar inzicht in hun begroting, hervormingen en beleid, waarna de Europese Commissie dit bespreekt. “Wij mogen aanbevelingen geven over de benodigde hervormingen, maar mogen aanbevelingen niet opleggen. Landen kunnen elkaar er wel op aanspreken. De aanbevelingen zijn best belangrijk, maar ook pijnlijk. Denk aan het verhogen van de pensioenleeftijd, het openbreken van de arbeidsmarkt en de Nederlandse huizenmarkt.”

Nederland haalt dus heel veel uit Europa. We delen in de rechten en plichten, de groei en de welvaart, maar ook in de solidariteit en vrede. We betalen mee op korte termijn, zodat andere landen succes kunnen hebben. “Hun succes is ons succes. Die welvaart kunnen we alleen verdienen in de enorme markt die Europa heet. Voor grote landen is ‘aleingang’ misschien een optie, voor kleine landen als Nederland niet. Ik denk dat Europa enorme kansen geeft. Die kun je laten liggen, maar je kunt ze ook omarmen.”

Bernadet Timmer