Posts tonen met het label taalgebruik. Alle posts tonen
Posts tonen met het label taalgebruik. Alle posts tonen

woensdag 13 november 2013

Bouwen aan betere brieven


Gemeenten willen zo goed mogelijk communiceren met hun doelgroepen. Zowel met collega’s als met partners, ondernemers en inwoners. Voor die laatste groep zetten ze vaak brieven in als communicatiemiddel. Die zijn echter niet altijd duidelijk of vrij van taalfouten. Hoe kan het beter?

“Je kunt als communicatieafdeling niet zelf alle brieven aanpassen. Daarom leren we de collega’s hoe ze het zelf kunnen doen. Het gaat om het bewustzijn van wat je schrijft en welk effect het heeft op de lezer.” Hedske van der Kooi is communicatieadviseur van de afdeling Belastingen bij de Gemeente Rotterdam en begeleidde het project ‘Bouwen aan betere tekst’, met software waarmee mensen kunnen reageren op de teksten van de gemeente.

Inwoners kunnen met naam en/of e-mail reageren op brieven. Ze kunnen een zelfgeschreven reactie sturen of punten geven voor de tekst zelf (spelling, grammatica, jargon), de structuur (indeling), het proces (inhoudelijk: kan een procedure sneller of beter) en de toon (hoe komt de gemeente over?). Desgewenst krijgen ze een reactie van de gemeente over hun inzending en wat ermee gedaan is.

Tegenstrijdig
Reageren hier alleen hooggeletterden op? “Nee, dat valt erg mee. Dat kun je ook aan de reacties zien. Maar we maken geen onderscheid naar persoonskenmerken. We hoeven geen representatief onderzoek, het is puur aanvullend voor een betere begrijpelijkheid van de brief. Je krijgt ook tegenstrijdige reacties. Daarom moet je altijd als professional naar de reacties kijken en ze op waarde schatten. Je kunt zelf ook reacties plaatsen en vragen terugstellen als je meer wilt weten.

Het voordeel van zo’n systeem is, dat het laagdrempelig is: iedereen kan meedoen, het is interactief en het is open: iedereen kan de reacties zien. De gemeente Rotterdam betaalde 2.500 euro per jaar voor de software van Wikivisie. Maar je kunt ook via Facebook een fanpagina aanmaken en daar je teksten op zetten.

Voortdurend aandacht
Luc Boss is adviseur Informatiemanagement bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Hij greep de aanpassing van het systeem voor standaardbrieven aan om ook de teksten te redigeren. “We willen graag helder schrijven. Bovendien moeten we er niet aan denken dat al onze klanten ons gaan bellen met vragen over de tekst. De bezwaarclausule was bijna langer dan de tekst die uiteindelijk overbleef, maar het werd er voor de klanten van de SVB een stuk duidelijker op.” Zijn tip is om voortdurend aandacht te geven aan helder taalgebruik. “Probeer alle informatie over teksten die je krijgt te verzamelen. Blijf met elkaar in gesprek. Doe het samen en laat het niet over aan goedwillende collega’s, maar doe het met professionals. En betrek de lezer erbij.”

Opbrengst
In Rotterdam zijn uiteindelijk twintig brieven voorgelegd en verbeterd tijdens het project. Per brief kwamen er gemiddeld 25 reacties en tussen de 50- 200 beoordelingen binnen. Toch was er weinig verschil in de beoordeling tussen de eerste en de verbeterde versie en leverde het weinig opzienbarende verbetersuggesties op. De tijdsinvestering is aanzienlijk: ongeveer 400 uur per jaar. Ook de techniek en bevoegdheden waren een complicerende factor: er ging veel geregel aan vooraf.
Toch is Van der Kooi positief over ‘Bouwen aan betere tekst’: “Het is ook een goede manier om collega’s te betrekken bij het schrijven van betere brieven. Zij kregen meteen feedback op hun teksten. Promotie is wel een absolute voorwaarde voor succes. Mensen direct benaderen. Zorg voor draagvlak bij management en briefschrijvers; doe het niet alleen.”

Tips
Nu het project is afgelopen, is de vraag: Hoe houd je de aandacht vast? Tips:
·               Vraag aan medewerkers wat hen helpt om betere brieven te schrijven;
·               Geef ook (digitale) trainingen op de eigen werkplek;
·               Train mensen met hun hele team;
·               Je leidinggevende moet het belangrijk vinden;
·               Maak de resultaten inzichtelijk: wat levert het op? In aantal telefoontjes, mensen aan de balie, meldingen en klachten.
En ten slotte: geef feedback aan de schrijvers van reacties op de teksten. Zij moeten er last van hebben als ze slechte brieven schrijven.

Bernadet Timmer

maandag 5 augustus 2013

Wie is de baas over de taal?



Zelfs over deze titel zijn taalkundigen het niet eens. Sommigen menen dat ‘wie’ eigenlijk ‘wat’ moet zijn, omdat niet een persoon, maar een instantie zorgt voor regels en wetten. Ook van ‘bazen’ willen we in Nederland niets weten. Moet ‘over’ niet ‘van’ zijn? En wat bedoelen we eigenlijk met ‘de taal’?

Genoeg stof tot nadenken dus, tijdens het publiekssymposium ‘Wie is de baas over de taal?’, op 15 juni georganiseerd door het Taalcentrum van de Universiteit van Leiden. Want wie maakt die regels eigenlijk, waar wij ons bij het schrijven in het Nederlands aan moeten houden? En wat gebeurt er als je je niet aan die regels houdt?
Litouwen heeft daarvoor de taalpolitie. Gebruik je daar niet de standaardtaal in de krant, een tijdschrift of in advertenties, dan krijg je een boete. Dat bestaat in Nederland niet; niemand gaan aan de ‘taalschandpaal’. Sterker nog: de meeste regels over de Nederlandse taal zijn in geen enkel officieel document vastgelegd. Over spelling zijn wel duidelijke afspraken gemaakt in het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie (1980), over grammatica niet.

De taalgemeenschap
Vlaming Geert Joris is algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Die geeft advies over het Nederlands taalgebruik, in de hoop dat schrijvers, leerkrachten en media het overnemen en zo een voorbeeld zijn voor grote groepen mensen. Wat Joris betreft is de taalgemeenschap dan ook de baas van de taal. Met boegbeelden als Johan Cruyff, Van Kooten en De Bie en bevolkingsgroepen die andere woorden en taalconstructies gebruiken en veel navolging krijgen. “De taal ontwikkelt zich onder invloed van allerlei groepen. Het is een beschreven normsysteem, waar je je eigen invulling aan kunt geven.”

De overheid
Wetenschappers proberen samen met uitgeverijen het Nederlands te standaardiseren in woordenboeken en voor de taal- en spraaktechnologie. Ook overheid en onderwijs zitten bovenop de taalontwikkeling, want voor het leren en toetsen van taal is een standaard nodig. In Frankrijk schrijf de overheid zelfs Franse termen voor. Moeten wij ook ten strijde trekken tegen de ‘verengelsing’ van het Nederlands? Joris: “Daar is in Nederland waarschijnlijk geen maatschappelijk draagvlak voor. Er is wel behoefte aan houvast, met name in het onderwijs.” Om snel en eenvormig te kunnen (leren) schrijven en lezen is regelgeving nodig, zoals die voor spelling. “Dat kunnen we niet aan ‘het volk’ of de commercie overlaten.” De officiële spelling zal overigens de komende tijd niet veranderen: “Daar zit niemand op te wachten. We zetten het pas weer op de agenda als er behoefte aan is.”  

Je imago
Jan Renkema is hoogleraar Tekstkwaliteit aan de Universiteit van Tilburg en auteur van de Schrijfwijzer. Volgens hem moet de vraag zijn: ‘wat stuurt mijn taalgebruik?’ Een antwoord heeft hij ook: “mijn gewenste imago”. Zo gebruikt de NS het woord ‘vertraging’ niet meer, maar heeft het over een trein die ‘aankomt over vijf minuten’. Het gewenste imago stuurt je taalgebruik in een specifieke omgeving. De Taalunie of het Genootschap Onze Taal kan wel iets over ons taalgebruik zeggen. Zeker als er spraakverwarring is. Want als iedereen erover gaat, gaat niemand erover.

Onze normen
“Als we geen personen of instanties kunnen aanwijzen, moeten het normen of conventies zijn die de taal aansturen. Overheid en onderwijs beschrijven de norm, zij zijn daarover niet de baas. Het is descriptie, geen prescriptie; beschrijven, niet voorschrijven. Je hebt de vrijheid om op jouw manier je boodschap over te dragen. Als de descriptieve en prescriptieve kant niet de ruimte krijgen, dan gaat er iets kapot in de taal.” Hoe regelen wij gewoonten? Als ze nut hebben, worden ze vanzelf geaccepteerd. Je bent in overtreding als je je daar niet aan houdt. Alle regels die organisch zijn ontstaan, ontstaan zoals een kring ontstaat rond een straatartiest: omdat we zo allemaal het beste zicht en de ruimte hebben. De meeste taalgebruikers zijn tevreden met de regels die we hebben. Het gezag van een woordenboek is dus zo groot als het gezag dat eraan toegekend wordt. “Je vraagt alleen ‘wie heeft het hier voor het zeggen?’ als jou iets niet zint, als je iets niet aanstaat. Als je kinderen een snoepje geeft als ze ‘de juiste’ woorden gebruiken, dan ben je de baas van de snoeptrommel, niet van de taal.”

De Renaissance
Volgens Joop van der Horst, verbonden aan de Universiteit van Leuven en auteur van onder meer ‘Het einde van de standaardtaal’ zijn taalveranderingen deel van cultuurveranderingen. Onze ideeën over taal stammen uit de late Middeleeuwen en de vroege Renaissance. Die cultuur begon in 1860 af te lopen en was in 1970 ten einde. We kregen meer en grotere woordenboeken, een strengere, vaste spelling en de nadruk op zichtbare taal, plus het idee dat taal bestaat uit meerdere talen, niet alleen uit Latijn. Een soort verkaveling dus. “Onze taalcultuur is een algemeen Europees verschijnsel. Het verdwijnen van onze taalcultuur ook. Dat komt onder meer door de komst van de computer. Kinderen schrijven steeds minder goed, want schrijven met de hand doen ze nauwelijks meer, alleen nog in het onderwijs.”

Het hart
Classicus, toneel- en romanschrijver, dichter en columnist Ilja Leonard Pfeiffer vindt de ophef rond het Koningslied ‘een uiterst leerzame casestudy’. “Alle Nederlanders mochten bijdragen. Het resultaat was verbluffend.” Er kwam een storm van protest, vooral over de erbarmelijke kwaliteit van de tekst. Toen John Ewbank het lied terug wilde trekken, kwam er een tegenactie: die taalfouten waren mooi, want het was een lied van het volk. De taal kwam ‘recht uit het hart’ en Van den Ende vond het ‘een rete-commercieel lied’. “Dat het taalfouten zijn, weerspreekt niemand. Het tegenargument is, dat de taalfouten niet erg zijn, omdat ze een keurmerk zijn van authenticiteit.”

De groep
Maar ‘taal is van ons allemaal’ slaat volgens hem nergens op. “Alsof het Nederlands een pannenkoekenhuisje langs een fietsroute is en de Schrijfwijzer een wegwijzer. Taal is een levend wezen dat traag, maar onontkoombaar verandert door het gebruik ervan. Het is geen linguïstische, maar een sociaal gemotiveerde kwestie. Je praat zoals de groep waar je bij wilt horen: het ‘sociolect’. Daarmee onderscheiden we ons nadrukkelijk van andere groepen waar we ons niet mee willen associëren. We hebben taalonderwijs ingesteld om goed Nederlands te leren, maar mensen ontwikkelen zelf wel taal.” We maken wel afspraken, maar die zijn niet consequent. Schrijfwijzers geven op zijn best de richting aan.

Dichters
Pfeiffer besluit: “‘Goed Nederlands’ bestaat niet. De overgrote meerderheid praat zoals ze danst: ongeïnteresseerd, met de handen in de zakken tegen elkaar opbotsen zonder enig besef van elegantie. Onze taal gaat uiteindelijk over esthetiek. We moeten het aan professionals overlaten om te bepalen wat goed Nederlands is; de dichters. Iets wat mooi is, is goed.”

Het Engels
Hoogleraar Engels aan het Leiden University Centre for Linguistics, Ingrid Tieken, ziet het Engels in Nederland van een vreemde taal naar een tweede taal verschuiven. De vermenging van het Engels met het Nederlands is geen gebalanceerde mix op alle niveaus. Er zijn ook niet veel Nederlandse woorden in het Engels terechtgekomen. Maar wij gebruiken wel veel Engelse leenwoorden, bedenken er zelf een paar en taalpuristen protesteren ertegen. Toch valt bijna niemand meer over het gebruik van Engelse termen in het Nederlands. Nederlanders spreken veel vreemde talen, maar overschatten over het algemeen hun kennis van het Engels. Crystal (2006) noemde het gebruik van het Engels door Nederlanders ‘Dunglish’. In Engelse scholen verdween in de jaren ’70 het grammaticaonderwijs. “Mensen werden onzeker over hun taalgebruik en kregen behoefte aan leiding. De vraag naar en het aantal taalhandleidingen nam enorm toe. Mensen willen een eigen stijlgids, een taalbewaker.”  

De Republiek
Jeroen Wiedenhof is universitair docent Chinese taalwetenschap aan het Instituut voor regiostudies en taalwetenschap. “Chinees is het eerste standaardschrift ter wereld. In het boek over de grammatica van het Mandarijn is de boodschap: gebruik de taal van het moederland correct. Strijd voor zuivere en gezonde taal.” Tot in de twintigste eeuw werden teksten overgeschreven en uit het hoofd geleerd. De symbolen van het klassieke Chinees die Chinezen tot 1920 moesten leren, werden echter verder niet gebruikt in het sociaal verkeer en door de meesten niet eens meer begrepen. De Republiek China (vanaf 1912) wilde kinderen spreektaal leren schrijven. De keus viel op het Pekinees, maar toen kwam de Burgeroorlog ertussen. In 1949 maakte Volksrepubliek China een grootschalig programma voor alfabetisering en vereenvoudiging van het schrift. Rusland had toen gesimplificeerd Chinees ‘op de plank’ liggen voor de Aziatische bevolkingsgroepen in Siberië. Met dit ‘Pinjin’, een transcriptie of fonetische vertaling van de symbolen in letters, werd het Mandarijn in China verspreid.  

Welvaart
Maar taal is niet alleen schrift en de pen als symbool voor taal of (hand)schrift is ook aan het verdwijnen. Chinese docenten klagen over het handschrift van hun leerlingen. Nog niet alle karakters zijn beschikbaar op de computer omdat elk karakter een eigen code heeft, maar dat kan snel veranderen. China kent steeds meer regionale dialecten. “Waar mensen meer met elkaar praten, wordt de taal eenvormiger. Misschien heeft dat te maken met de toegenomen welvaart en de (daardoor) afgenomen macht van de overheid.”

Conclusie
De baas van de taal is niet zonder meer aanwijsbaar. Een standaardtaal kan echter niet bestaan zonder iets of iemand die de taal reguleert. Het lijkt echter op een jury die prijzen uitreikt; een zeer arbitraire aangelegenheid. Maar in onze turbulente omgeving moet taal wel veranderen. Het is een biologisch systeem; er is geen goed en kwaad, vooral symbiose. Toch wordt niet gevraagd wat iedereen ervan vindt. Want zodra je een grotere groep mensen bijeen hebt, gaan ook machtsfactoren een rol spelen. Deelnemers conformeren zich vrijwillig aan een sociale norm. Kritische denkers zetten zich af tegen die norm. Zij zijn de taal de baas.

Bernadet Timmer

donderdag 23 mei 2013

De jacht op het recept voor begrijpelijke teksten

 

Als je gaat schrijven wil je dat je teksten gelezen en begrepen worden. Ook opdrachtgevers eisen begrijpelijke teksten, maar wat bedoelen ze dan precies? Wat is het DNA van een begrijpelijke tekst?

Om een antwoord op deze en andere vragen te geven, organiseerden Tekstnet en Logeion (respectievelijk een beroepsorganisatie voor tekstschrijvers en een beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals) op 14 mei 2013 samen een Vakimpuls ‘Begrijpelijke tekst, de jacht op het recept’. Meer dan vijftig deelnemers schoven aan bij een aantal ‘chef-koks’ uit de taalwereld. Een impressie.

Eén van de oprichters van Tekstnet, Felix van de Laar, is al dertig jaar tekstschrijver en bezig met ‘het ontwikkelen van tekst die effectief communiceert’. Als moderator legt hij de sprekers de vragen voor. Wat is een begrijpelijke tekst? En bestaat het ideale recept wel?

Er is een Europees referentiekader om de vaardigheid van mensen die een nieuwe taal leren te typeren; van heel makkelijk (A1) tot heel moeilijk (C2). De Nederlandse overheid richt zich op het B1-niveau, vergelijkbaar met eindejaars MBO. 60% van de leerlingen zit op dat niveau. Daarop zijn ook de toetsen geschreven. De niveaus zijn echter vrij grof gedefinieerd, waardoor professionele schrijvers er (te) weinig houvast aan hebben als opdrachtgevers erom vragen. Zij hebben wel de Schrijfwijzer, maar de auteur en hoogleraar tekstkwaliteit Jan Renkema zegt daarover desgevraagd: “Met een schrijfwijzer kun je nog geen betere teksten schrijven. Dat is ook maar een vraagbaak.” Hij adviseert de rijksoverheid te vragen om teksten die de niveaus onderschrijven. “Laat ze tonen wat ze bedoelen met begrijpelijke teksten.”

Begrijpelijkheid voorspellen
Rogier Kraf is taaltechnoloog en zoekt dan ook een wetenschappelijk antwoord. Voor de afdeling Taalbeheersing aan de Universiteit van Utrecht heeft hij onder meer onderzoek gedaan naar de manier waarop een tekst begrijpelijk wordt en hoe mensen teksten lezen. Zijn collega’s doen onder meer onderzoek naar de samenhang van een tekst, bijvoorbeeld door het onderzoeken van het effect van verbindingswoorden door oogmetingen. Kraf ontwikkelt computerprogramma’s waarmee hij de begrijpelijkheid van teksten kan voorspellen.

Hij verzamelde zoveel mogelijk taaltechnische meetmethodes en paste die toe, zoals de leesbaarheidsformule van Flesch-Douma. “Dit programma meet tekstkenmerken, zoals gemiddelde woord- en zinslengte en de frequentie van woorden in een tekst.” Omdat lange zinnen niet per se moeilijker zijn dan korte zinnen, keek hij ook naar de complexiteit van woorden, zinnen en grammatica en de afstand tussen woorden die bij elkaar horen. En mat hij hoe naamwoorden zijn toegepast, hoeveel verbindingswoorden, namen en concrete woorden zijn gebruikt, hoe zinnen zijn opgebouwd en of ze positief of negatief bedoeld zijn.

Maar daarmee was het nog niet compleet. “Om tekstbegrip te kunnen meten heb je tekstkenmerken nodig én ijking van je systeem aan tekstbegripdata. Het is nu slechts gebaseerd op een oordeel van een expert over een tekst.” Dat kan alleen maar door het voorleggen van teksten aan lezers, om te zien of ze die daadwerkelijk begrijpen. “Het blijft ontzettend moeilijk te voorspellen of een tekst begrepen gaat worden. Dat hangt namelijk ook van de lezer af. Tekstbegripvoorspelling is daarmee eigenlijk niet te doen.” Daar werd hij als wetenschapper “wel een beetje somber van”.

Daarom is hij samen met de gemeente Utrecht begonnen aan een ander onderzoek. De gemeente wil haar teksten op B1-niveau schrijven, maar niemand weet precies wat dat is. “We gaan de tekst nu omschrijven en meten een flink aantal teksten uit zeventien verschillende genres, zoals roddelartikelen, reisverhalen, sportverslagen, nieuwsberichten, opiniestukken en wetenschappelijke artikelen. We omzeilen het probleem ‘voor wie is deze tekst te begrijpen’ door de tekst te plaatsen in een genre. Daarmee zeggen we: qua woordniveau past deze tekst het beste bij bijvoorbeeld de Libelle.”

Bewust taalgebruik
De gemeente ’s-Hertogenbosch is eveneens op zoek naar de basisingrediënten van een begrijpelijke tekst. “Het perfecte recept hebben we niet, maar we maken keuzes”, zegt Tanja Wark, projectleider Klare Taal bij die gemeente. In 2011 besloot de directie dat alle teksten die de deur uitgaan op B1-niveau geschreven moeten worden. “Je merkt iedere keer weer dat begrijpelijk schrijven een specialisme is. Ik probeer me steeds meer met de omgeving bezig te houden door begrijpelijk schrijven te verankeren in de gemeente en teksten te toetsen bij de lezers.”

Maar iedereen in de organisatie schrijft; dat is niet voorbehouden aan de afdeling Communicatie. Om collega’s daarbij te ondersteunen organiseert ze driedaagse schrijftrainingen. En in Word helpt het programma Lexicon medewerkers begrijpelijke teksten te maken. Die scant de tekst op onder meer taalfouten, moeilijke woorden en passieve zinnen en bepaalt het niveau van de tekst. “Het doel is B1, maar meestal schrijven ze B2-teksten. De ingrediënten zijn hetzelfde, maar de sfeer, aanspreekvorm en dergelijke kan verschillen.”

Het effect is dat mensen zich bewust worden van hun eigen taalgebruik. “Het is redelijk verankerd in onze organisatie. Maar er is geen tijd om naar de lezer te gaan en te onderzoeken of de teksten begrepen zijn.” Daarom wil ze een omgevingsanalyse doen, liefst met een digipanel, interviews in de hal van het stadhuis, een poll via social media of monitoring in samenwerking met de publieksafdelingen. Dat laatste blijkt moeilijk, omdat die geen cijfers paraat hebben over reacties op teksten. “We zetten stagiaires in om het te toetsen. De discussie over begrijpelijke teksten blijft op onderdelen wel bestaan, zoals met de juridische afdeling.”

B1-niveau
Al ruim tien jaar houdt Wessel Visser van Bureau Taal zich bezig met schrijven op B1-niveau. “Klanten zijn tevreden, maar collega’s in de branche zijn over het algemeen erg kritisch. Het zou überhaupt niet mogelijk zijn en er is niets nieuws aan de regels. Daar is ook niets nieuws aan: we hebben alleen een aantal tekstregels bijeen gepakt, waardoor 95% van de lezers de tekst begrijpt. We gaan daarom heel rigide met die regels om.”

De vijf belangrijkste regels zijn:
  1. Bedenk voor wie je schrijft: wie is je doelgroep? Zijn tip: “Doe een proefje met jezelf; schrijf een tekstje en herschrijf dat met in je achterhoofd iemand die alleen simpele teksten begrijpt.”
  2. Weet wat het doel van je tekst is. Volgens Wessel is dat altijd actie of gedrag. “Iemand moet iets doen of laten. Gooi weg wat overbodig is of mensen in verwarring brengt.”
  3. Gebruik een concrete titel: “Mensen besluiten in zeven seconden of ze een tekst wel of niet zullen lezen. Een goede titel is superbelangrijk en sluit aan bij de belangen van de lezer.”
  4. Schrijf korte, actieve zinnen; “Lange zinnen worden makkelijker complex door tangconstructies. Vermijd passieve zinnen, voeg altijd een onderwerp toe.”
  5. Vermijd vaktaal: “Dat is alleen begrijpelijk voor vakgenoten. Jouw tekst is meestal ook bedoeld voor anderen.”

Visser is de afgelopen tien jaar wel andere B1-teksten gaan schrijven. “We zijn steeds eenvoudiger gaan schrijven. Het moeilijkst is niet mensen een aantal schrijfregels aan te leren, maar om het ze te laten willen. Dat vraagt een cultuurverandering, een andere manier van denken.” Is eenvoudig gelijk aan begrijpelijk? “Ja. De 100.000 dollarvraag is: gaat hij of zij het juiste gedrag vertonen? Zo niet, dan deugt de tekst niet.”

Verzorgde spreektaal
Peter Zuijdgeest van Bureau Zuijdgeest Beter Schrijven heeft het liever over ‘gewone mensentaal’. “Dat is empathisch, spreektaal, die je gebruikt als je iets aan een ander uitlegt.” Media als kranten en televisie gebruiken die taal ook. “Journalisten weten ingewikkelde onderwerpen zo te beschrijven dat ik het snap en dat ik het wil lezen. Begrijpelijke taal is verzorgde spreektaal.” Eerder werkte Zuijdgeest bij de gemeente Voorburg, waar een zin als ‘U wordt ontheffing van het kapverbod verleend’ veel vragen opriep bij de inwoners. Door begrijpelijk oftewel bondig, eenvoudig, levendig en nauwkeurig te schrijven, kun je veel vragen voorkomen.

In Voorburg kregen veel schrijvende ambtenaren inclusief het college een taalcursus. Zij waren enthousiast, mede omdat de media er aandacht aan besteedden en inwoners positief reageerden. Het college stelde later een taalprijs voor ambtenaren in. Andere gemeenten namen het over en voegden onder meer brievenretouracties, digitale hersenkrakers, placemats met schrijftips en dictees toe.

“Voor een goede tekst is meer nodig dan concrete woorden en korte zinnen. Als je alleen maar feitelijk opschrijft wat je boodschap is, dan bereik je geen hond. Je moet je onderwerp beheersen, een frisse invalshoek kiezen, mensen citeren, etc. Kortom: je moet ‘sexy’ schrijven. B1 noem ik Jip-en-Janneketaal, in positieve zin. Je krijgt een eenvoudige tekst, maar voor de gemiddelde lezer is het saai en vaak te kinderlijk. Met taal moet je kunnen nuanceren. Je hebt abstractie nodig om het levendig te houden.” Zuijdgeest citeert Quintilianus, die in 96 na Christus de voor zover bekend eerste handleiding voor redenaars schreef: “Voor ons is de eerste deugd helderheid”. Zijn recept voor begrijpelijk schrijven is dan ook: “Vraag jezelf af: hoe zou een journalist het doen?”.

Vakmanschap
Tekstschrijfster Hennie van de Kar laat zich niet van de wijs brengen door de discussie. “We zijn steeds bezig met het zoeken naar houvast. Dat kan een onderzoek zijn, een schrijfwijzer of een tekstniveau. Ik zoek het in vertrouwen in vakmanschap. Als je liefde voor het schrijfambacht ontbreekt, dan proeft de lezer dat. Je kunt steun, vertrouwen, inspiratie en herkenning uit een tekst halen. Daarvoor moet een tekst wel begrijpelijk zijn. Maar het is een illusie te denken dat iedereen de teksten die jij hebt geschreven begrijpt. Tekstschrijven is geen exacte wetenschap, maar mensenwerk. Vertrouw als tekstschrijver op je vakmanschap en je gezond verstand. Zoek rust om een helder verhaal te schrijven en probeer een echt persoon in gedachten te houden. Formules kunnen helpen, maar zijn niet zaligmakend. Ze zijn als recepten: ze geven houvast, maar het zijn de lezers die bepalen of het lekker smaakt.”

Vervolg
Na de paneldiscussie met alle sprekers blijkt dat er nog veel vragen over  dit onderwerp zijn. Voer voor een volgende bijeenkomst...

Bernadet Timmer