vrijdag 25 juli 2014

De overheid als ‘tussenheid’


De overheid als ‘tussenheid’

Anders Werken is ‘hot’. In Almere zijn we er in elk geval druk mee bezig. Maar hoe denken anderen daarover? Enter Jurgen Hoogendoorn. Hij noemt zichzelf een ‘hackende guerrilla-ambtenaar’ en is adviseur van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam. Daarnaast maakt hij deel uit van het netwerk ‘Nederland wordt Anders’, het kennisplatform Tussentijd in Ontwikkeling en de organisatie van De Nieuwe Wibaut, een op gemeenteambtenaren gerichte praktijkleergang voor de omslag naar vraaggericht, ondernemend en in partnership werken.
Over één ding is hij al meteen heel duidelijk: “De Nieuwe Wibaut is geen wasstraat voor Anders Werken. Er wordt al te veel gepraat over loslaten. Wij weten het ook niet, dus zijn we dingen uit gaan proberen. Het is een expeditie, waarbij we bureaucraten proberen te verleiden in plaats van als overheid als ‘tussenheid’ te gaan werken. Dus: niet opleggen, maar meewerken. Jij bent de professional: welke bijdrage kun jij leveren vanuit jouw expertise?”


Spontane feestjes
Als goed voorbeeld noemt hij het Haarlemmerplein in Amsterdam. De gemeente maakte de plannen, renoveerde het plein en plaatste een fonteintje, telkens voorafgegaan door juridische bezwaarprocedures. Na dertig jaar strijd met bewoners en ondernemers is het plein eigenlijk van niemand. Hoe kun je het van de mensen maken? “We hebben het plein ‘ontmaagd’ door kleine initiatieven te nemen, door een rijkelijk gedekte picknicktafel neer te zetten, harten op de stenen te krijten, bewoners en ondernemers uit te nodigen voor een samenkomst met eten, drinken, muziek en dans. Door het leggen van die contacten gaat het nu goed en ontstaan er spontaan feestjes, terwijl er fysiek nauwelijks iets veranderd is aan het plein. Door dat soort interventies leg je het plein weer open, maak je het interessant.”
Permanent beter
Jurgen zegt dat hij onder de indruk is van het Arnhemplein in Almere. “Ik voelde dat het plein van de mensen was. Willen mensen meer, dan gaan ze het zelf ook regelen.” Hij vergelijkt het met Denemarken; een ‘hightrust society’, waar mensen elkaar vertrouwen, heel erg op zichzelf zijn, maar weten dat ze elkaar nodig hebben. “Het geeft niet dat het niet af is, anders kun je er niets meer aan toevoegen. Dat is niet het beeld dat landelijke professionals hebben van Almere, maar hier gebeurt het dus wel. Vroeger had je een probleem en schreef je een beleidsnota. Nu werkt dat niet meer. Je werkt niet meer aan complete oplossingen, maar aan ‘permanent beter’, een concept dat verder ingevuld kan worden.”


Niet alle dingen kunnen ‘bottom up’ gebeuren. Het bouwen en beheren van dijken moet bijvoorbeeld wel in orde zijn, anders heeft iedereen er last van. Jurgen: “De gemeente is niets anders dan een opgeschaald bottom up-initiatief.” Zijn criterium is: als initiatieven bijdragen aan het grote geheel, wil ik wel helpen. “Ik doe dat door de dialoog aan te gaan.”

Reorganisatieporno
Hij ziet een wijk als een voortdurend bewegende zwerm. Want wat er aan initiatieven is, is nooit door een groep te claimen. Wat hem betreft worden veel goede ideeën jammer genoeg verspild in prijsvragen; je zou alle inzendingen moeten benutten.
“Tot 2008 gingen we uit van groei en geld verdienen. Toen waren we ‘efficiënt’ georganiseerd, als een leger. Nu bedrijven we ‘reorganisatieporno’. Maar wat is de marktprijs van een school? Waarom niet samen de economische trap op en af? Dus samen de lusten én de lasten?”


Zijn conclusie: “Volgens mij moeten we elkaar opzoeken voor de best practices én voor de fouten. Jullie zijn welkom om overal te komen kijken. Ik denk niet dat er behoefte is aan beleid. Kom gewoon in actie en voer het maar uit, probeer maar, in niet al te grote stappen. En als je faalt, faal dan snel, zodat je iets anders kunt proberen.” Out-of-the-boxdenken? “Zorg eerst eens dat je gebruik maakt van de ruimte in je eigen box. Ga de discussie aan en laat je meerwaarde zien. Geen powerpoints, vergaderingen en verdienmodellen, maar een gesprek, vragen stellen en aanbieden te helpen. Houd op met denken in wij-zij. Probeer mensen niet te zien als vijanden die niets willen. Denk vanuit jezelf: hoe zou jij het doen? Vaak wil het bestuur wel, heeft de samenleving ook zin en heeft de gemeente wel een Gideonsbende. Zoek elkaar op, speel het spel en houd het licht.”

Bernadet Timmer
Meer weten? Volg de blog van Jurgen op www.deruimtemaker.nl of kijk op www.amsterdam.nl/denieuwewibaut

woensdag 2 juli 2014

WakaWaka: zon versus kerosine


WakaWaka: zon versus kerosine

WakaWaka is Swahili voor ‘schitterend licht’. Het is de favoriete uitspraak van Fozzie Bear uit The Muppets, de titel van een song van Shakira én de merknaam voor een lamp op zonne-energie. De directeur van de gelijknamige stichting is Cas van Kleef. Hij probeert daarmee de ‘energie-armoede’ te bestrijden; armoede die ontstaat door gebrek aan energie.

“Heel veel mensen rond de Evenaar zijn afhankelijk van kaarsen en kerosinelampen. Die geven slecht licht, waardoor ze ’s avonds nauwelijks productieve uren hebben. Er komen ook vieze dampen vanaf en ze zijn slecht voor het milieu.” Om over brandgevaar door omvallende lampen maar niet te spreken. Bovendien moeten velen ’s avonds naar buiten in het pikkedonker, bijvoorbeeld om hun behoefte te doen. Daarbij lopen ze het gevaar op slangen of schorpioenen te stappen. Meisjes en vrouwen lopen het risico op seksueel geweld. Daarnaast kost kerosine ook nog eens gemiddeld 20% van het inkomen.

Van Kleef zocht naar een manier om ze te helpen over te stappen van kerosine naar duurzame verlichting. “Mensen moeten wel investeren in die verlichting. En ze moeten het gemakkelijk overal kunnen gebruiken.” Mede dankzij de verbeterde techniek voor zonnecellen is de lichtopbrengst groter en de lamp goedkoper te maken. Je kunt er nu ook je mobiele telefoon mee opladen; een veelgebruikt artikel, ook in landen rond de Evenaar. “Als je producten maakt die voor ons goed genoeg zijn, zijn ze ook populair in die landen.”

Crowdfunden
Omdat de lamp snel en voldoende energie voor circa 80 uur LED-licht en een telefoonoplader moet opwekken, is hij efficiënt, maar ook duurder. Voor het eenvoudigste model, zonder telefoonoplader, betaal je 28 euro. Met oplader kost hij rond de 60 euro. Van Kleef: “We wilden echter geen concessies doen aan de kwaliteit.” Voor de start van hun bedrijf, ruim twee jaar geleden, gingen ze crowdfunden op internet; ze vroegen mensen in rijke landen meer te investeren in hun vinding, zodat ze mensen in arme landen minder hoefden te vragen, onder het motto ‘Share the sun, share your energy’. “We hadden 50.000 euro nodig om te kunnen beginnen. Uiteindelijk hebben we een miljoen euro opgehaald.”

Impact
Hun winst investeren ze weer in hun producten; externe aandeelhouders hebben ze niet. Ze maken gebruik van businessmodellen, zodat ze niet afhankelijk hoeven te zijn van donaties, zoals veel andere stichtingen. Van Kleef: “Je kunt goed doen en geld verdienen combineren.”
WakaWaka heeft een micronfinancieringsproject, waarmee ze de lampen verkopen tegen leningen. Vrouwen die met die microkredieten bedrijfjes hebben opgezet, verkopen de lampen door. “Dat heeft veel meer impact, omdat mensen er daardoor meer waarde aan toekennen en er veel zuiniger mee omspringen dan wanneer ze ze gratis zouden krijgen.” Van ondernemers die hen steunen krijgen ze veel (advertentie)ruimte. Zo raken ook anderen enthousiast.


Stroomstoring
Na een succesvolle actie voor Haïti kregen ze een grote bestelling van de International Rescue Committee. Want na medicijnen, drinken en eten blijkt energie en licht het meest gevraagde item door vluchtelingen. Nu gaan de WakaWaka’s onder meer naar Syrië. Opvallend genoeg is er ook grote vraag naar in Amerika, zodat ze ook bij stroomstoringen altijd licht hebben en energie om hun telefoon op te laden.
Zelf heb ik er nog geen een, al schijnen wel mijn tuinlampen op zonne-energie. Wellicht een leuk idee voor een kerstcadeau. Ik heb al eens een geitje gekocht voor een goed doel, maar die heb ik zelf nooit gezien. Bij dat project kwam mijn geld overigens in één grote pot, waaruit ook andere dingen betaald werden. Intussen hoor ik van steeds meer vrienden en collega’s dat zij een WakaWaka hebben; voor op de camping.


Bernadet Timmer

donderdag 12 juni 2014


Zero Plastic Week

Deze week (van 9 tot en met 15 juni) is het ‘Zero Plastic Week’. Sinds de komst van plastic bestek in Amerika in de jaren ’50 is plastic echter niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Kunnen we nog wel zonder?

Het Kenniscafé in de Nieuwe Bibliotheek in Almere wijdde al op 24 oktober 2013 een avond aan de toekomst van plastic. Prof. dr. Katja Loos, hoogleraar toegepaste materiaalkunde bij de Rijksuniversiteit Groningen, is daarbij een van de sprekers. Zij buigt zich over de bouwstoffen van plastics die bepalen of het hard of zacht, glad of ruw, vervormd of juist bestand is tegen hoge temperaturen. Zij synthetiseert de macromoleculen en polymeren tot plastics met andere eigenschappen.

Maïs en aardappels
“Wij gebruiken nog steeds hetzelfde (polystyreen) plastic als in 1950, zoals polyesther en nylon. De belangrijkst ontwikkeling is dat de olie opraakt. Dat is de grondstof van het huidige plastic en bijna alle chemicaliën die we gebruiken. Daarom proberen we nu andere grondstoffen te vinden, zoals suikers en oliën uit alles wat snel groeit, zoals maïs en aardappels.” De wetenschappers kunnen uit aardappels polymelkzuur halen, waarvan je allerlei producten kunt maken die nu nog van plastic zijn, zoals pennen en koffiebekers. In Californië is er nu zelfs een verbod op producten van afbreekbaar plastic voor grootverbruikers als McDonald’s en Starbucks.

Vliegtuigen en braadpannen
Purac in Gorinchem maakt afbreekbare bioplastics, onder meer voor de verpakkingen van voedsel. “Bedrijven zijn op zoek naar nieuwe materialen. Zo wil de luchtvaart- en chipindustrie sterke(re) materialen die dezelfde eigenschappen hebben als metalen.” Metalen zijn duurder dan plastic en minder makkelijk te verwerken. Bovendien zijn kunststoffen lichter en dat scheelt aanzienlijk in de brandstofkosten. Kunststoffen worden nu al gebruikt als coating van vliegtuigvleugels, tegen roestvorming en ter vermindering van de luchtweerstand. Een ander voorbeeld van een plastic coating vind je in de keuken: om te voorkomen dat voedsel zich aan de pan hecht bij het bakken, hebben veel braadpannen een teflonlaagje.

“In het laboratorium testen we de effecten van nieuwe vormen polymeren. Multinationals investeren in onderzoek naar nieuwe stoffen en toepassingen. We zijn altijd op zoek naar nieuwe polymeren. We proberen het wel zo milieuvriendelijk mogelijk te maken. Meestal gaat het bij nieuwe uitvindingen slechts om een gram die we synthetiseren. Daarmee kunnen we alles testen wat we willen.”

Plastic soep en weekmakers
Je hebt weekmakers nodig om plastics te verwerken, maar ook die hebben een slechte naam. Ze zijn al verboden voor gebruik in babyspeelgoed. “Voor melkzuurpolymeren heb je in feite geen weekmakers nodig. Ook daar zouden we meer onderzoek naar moeten doen. Maar mensen willen het liefst zo min mogelijk betalen voor hun plastic. En je kunt niet alles van polymelkzuur maken.”

Bij het zoeken naar nieuwe ‘plastics’ gaan de onderzoekers vaak uit van bestaande materialen die ze dan combineren met andere materialen. “Een compleet nieuw materiaal uitvinden is duur en neemt (te) veel tijd in beslag. In de toekomst zou je wellicht meer met computers kunnen doen.” Als een bedrijf overstapt op andere grondstoffen dan olie moeten ze de hele bedrijfsopstelling veranderen en alle machines aanpassen. Dat is voor bedrijven op dit moment nog te duur. “Zolang ze nog nieuwe oliebronnen vinden, zullen bedrijven niet zomaar overstappen op bioplastics.”

Waar zouden we zijn als we geen kunststoffen zouden hebben? “Niet hier. Onze kleding, de verpakking van ons voedsel, onze medicijnen, implantaten, vrijwel alles heeft te maken met plastics. Iedereen gebruikt dagelijks plastics. Kunststoffen hebben desondanks een slecht imago – en terecht. Denk aan de ‘plastic soep’ in de oceanen. We zouden nog meer onderzoek moeten doen naar recycling. Maar uiteindelijk gooien we zelf het plastic in de natuur. Met het ingezamelde plastic zouden we meer kunnen doen.”

Bernadet Timmer

NB: ook dit artikel is gerecycled.

vrijdag 16 mei 2014

Feeding the city


In de animatiefilm ‘Cloudy with a chance of meatballs’ maakt iemand een machine die het eten laat regenen. Dat lijkt een succes, maar als de inwoners steeds meer voedsel gaan vragen, gaat het mis; spaghettitornado’s en gigantische gehaktballen bedreigen de wereld. In de film komt het uiteindelijk goed, maar hoe brengen wij mensen weer veilig in contact met voedsel in hun eigen omgeving?
Het antwoord daarop wordt deels gezocht in stadslandbouw. In Almere, maar ook in Toronto, Lima, Milaan en andere grote steden. In ‘Stadslandbouwcafé´s’ delen steden hun ervaringen. Op 16 mei komen ze samen in Utrecht en op 16 april was Almere gastheer van zo’n café, in Schouwburg Almere. Toen ging het over ‘Feeding the city’, onder leiding van tafelheer Johan Bouwmeester en onder toeziend oog van een betrokken publiek. Het thema Growing Green Cities, bedacht in het kader van de Floriade Almere 2022, staat centraal in de ontwikkeling van Almere. Dat verwijst naar een beweging die het leven van stadsbewoners in alle opzichten duurzamer, gezonder en aantrekkelijker moet maken.

De ideale stad van Henk Meijer, project Floriade Almere 2022 (en Growing Green Cities) is een meerkernige stad, met een ‘groene en blauwe structuur’, een tuinstad zoals die ooit is bedacht door Ebenezer Howard. “Misschien verdubbelt de stad de komende dertig jaar. Dat moeten we doen op een zo duurzaam mogelijke manier. En dat kan.”
Dat staat ook in de concept Cultuurvisie Almere 2.0, al wil hij dat geen blauwdruk noemen: “Het laat zien wat er mogelijk is. Mensen én natuur dienen is onze opdracht. Het is voor het eerst in Nederland dat de stadslandbouw bepaalt hoe we ons landschap vormgeven. Dat zien we terug in de manier hoe we met water omgaan en heeft ook zijn weerslag op de economie. We wisselen ideeën uit met onze internationale partners om deze ideeën te verbeteren. Daarbij leren we ook van onze fouten.”
Ieder op zijn eigen niveau
Iedereen kan daar op zijn eigen niveau aan bijdragen: “Op macroniveau produceren we voedsel voor de wereldmarkt. Op mesoniveau ontwikkelen we steden. Mensen kunnen hier hun droom waarmaken op elk niveau tussen de eigen buurt en de wereld. Ze kunnen samen bouwen aan educatie, transport, ondernemingen en de openbare ruimte. Op microniveau helpen we de kleinste initiatieven groeien. Die ondersteunen we, zodat mensen hun eigen kracht ten volle kunnen benutten.” Wat hem betreft zal de Floriade daarbij helpen. Want dat gaat om ‘state of the art’ duurzaamheid, zowel sociaal en fysiek als economisch en ecologisch.


Lauren Baker is coördinator van de Toronto Food Policy Council in Canada. Ook zij ziet de ontwikkeling van inwoner naar ondernemer en van lokaal naar regionaal. “Het is niet meer dan logisch dat we verbinding zoeken met andere steden als het gaat om het vinden van nieuwe oplossingen.” Hoe organiseren zij stadslandbouw in een stad met ruim 2,6 miljoen inwoners? “We zijn ermee bezig sinds de ‘gezonde stad-beweging’ in de jaren ’80. Er is zelfs een VN-verdrag over gezondheidsbevordering getekend. Dat gaat ook over het werk dat mensen doen, de plek waar ze leven en het voedsel dat ze eten. De vraag was waarom in een grote, rijke stad als Toronto arme mensen leven die geen gezond voedsel hebben. Boeren, ondernemers, professoren, jongeren en gezondheidsdeskundigen proberen samen de stad hierover te adviseren.”
Het draait dus ook om (burger)participatie. Inwoners werken samen met de gemeente, stellen een actieplan op en voeren het uit. Zo kunnen ze zelf hun producten verkopen op lokale markten. Dit heeft ook effect op de voedselinfrastructuur; hiermee maken ze de stad een knooppunt voor de distributie van landbouwproducten. “Het is zeer succesvol, omdat het leuk is. Mensen voelen zich verbonden met het thema; het is praktisch, opwindend en stimulerend.”

Sociaal contact
In Lima draait ‘Growing Green Cities’ vooral om voedselveiligheid. De stad is erg vervuild, net als Mexico Stad en Santiago. Droogte en smog zijn een groot probleem. “Maar het is niet alleen maar ellende”, benadrukt Henk Renting, programmamanager RUAF Foundation Hij heeft regelmatig contact met de initiatiefnemers van stadslandbouw in die regio. “Voedsel verbouwen geeft het leven betekenis; mensen proberen daar hun verhouding met voedsel en omgeving opnieuw vorm te geven, omdat ze ooit van het platteland naar de stad kwamen en anders zijn gaan leven. Het belangrijkste doel is het zorgen voor voedsel voor iedereen in de stad; dat is ook een sociaal proces.”
Als voorbeeld noemt hij de school- en stadstuintjes, deels op voorheen verwaarloosde openbare plekken. Die geven mensen voedsel, een doel, een plek van samenkomst en geld door de verkoop van een deel van de oogst. Volgens Renting  kan overheidsbeleid daarbij helpen: “Je hebt altijd een verband nodig tussen de initiatieven en de overheid. In Almere beginnen we van onderop, maar we hebben ook een reactie nodig van bovenaf, zoals het faciliteren van opleidingen.”

Familie versus economie
“In Milaan is voedsel geen probleem, want iedereen heeft wel iemand in de familie die zich bezighoudt met landbouw”, zegt Andrea Calori, voorzitter van het International Urban-Rural Network URGENCI Milaan in Italië. “Het probleem is dat we niet op een moderne manier nadenken over duurzaamheid en de rol van voedsel in de stad. Landbouw zit in het DNA van de stad, maar we bekijken het nog steeds met een traditionele blik.”

Hier gaat het niet om de balans tussen platteland en stad, maar om het verbinden van consumenten. “Er zijn heel veel lokale markten en keuterboertjes, maar we hebben geen duidelijk beleid over ons voedsel. In Italië hebben we een sterke traditie van coöperaties, maar voedsel maakt daar geen deel van uit.” Duurzaamheid begint wat Calori betreft bij het dagelijks leven. “We proberen het familieleven te verbinden met onze economie. De rol van de beleidsmakers is dit te faciliteren en verbeteren, niet te reguleren. Zij kunnen het Europese en milieubeleid vertalen in lokaal beleid.”
In Almere houdt onder meer burgerinitiatief Vereniging Buitenstad zich bezig met stadslandbouw. Voorzitter Gerda Lenselink: “We hebben geluk met ons jonge en leergierige netwerk in Almere. In Almere krijgen we veel kansen en zien ze ook de noodzaak. Hier komen burgers, scholen, woningbouw en gemeente met elkaar in gesprek, ontplooien samen initiatieven en leren van elkaar. Zo ontdekken we welke initiatieven we nodig hebben.” Als voorbeeld noemt ze de Warmoezerij: “We werken op zeer kleine schaal, maar we komen er wel. Tot nu toe praten we er vooral over; we moeten het concreter maken. Wat moet je bijvoorbeeld betalen voor een stukje land?”

Businessmodel
Steeds meer plekken in Almere zijn bestemd voor stadslandbouw, maar internationaal verlaten juist steeds meer boeren de stad vanwege de hoge grondprijzen. Kunnen we iets doen aan die prijzen? Duurzaamheid is een noodzaak, vinden alle sprekers. Maar het is ook een businessmodel, zegt Meijer. “Een deel van de openbare ruimte zal altijd groen moeten zijn; of het nu een park, een speelplek of stadslandbouw is. Dat hoeft niet duur te zijn.” Ook Baker vindt dat de planners goed moeten kijken naar de landbouwsector en vraagt aandacht voor de nichemarkten. Daar is, met gebruikmaking van alle informatie die we al hebben, zeker ruimte voor in de stad, ook financieel.

Voorlopig is ons voedsel vooral in handen van handelaren. Zo probeerde stadsboer Tom Saat te volgen waar zijn producten naartoe gingen. Zijn broccoli belandde na de oogst in een distributiecentrum in Frankrijk en dook daarna weer op in een supermarkt in Almere. ‘Boer en filosoof’ Jan Huijgen wil daarom de balans die er ooit was tussen stad en platteland weer herstellen. Hij geeft de deelnemers nog wat vragen mee: “Wat is voedsel? Is het een product of een recht? Wie gaat daarover? En gaan we er op de juiste manier mee om?”
Bernadet Timmer
Meer informatie vind je op www.growthecity.eu 

donderdag 1 mei 2014

Creatief met slib


Als je op vakantie gaat, moet je ver rijden om net zo’n zoete zee tegen te komen als het Markermeer. Het trekt ook bijzondere vogelsoorten aan en je kunt er geweldig op zeilen. Over vijf jaar komt er misschien nog een attractie bij: een eiland.

Slib is een echt Nederlands product: we zijn erop gebouwd. Het is een soort fijne modder. Maar het ene slib is het andere niet. Zo ziet het slib uit het Markermeer eruit als een grijzig goedje, dat blijft zweven in het water en zo het leven van planten en dieren bemoeilijkt. Toch kan ook dit een bouwsteen zijn.  

Het Markermeer is niet uit zichzelf ontstaan. In zijn roemruchte geschiedenis is het afgescheiden van het IJsselmeer en waren er plannen om het in te polderen. Al vanaf de jaren ’70 zijn daar debatten over, maar de overheden spraken af dat dat niet gaat gebeuren. Daardoor heeft het meer een aantal grote gebreken, zoals het ontbreken van natuurlijke ondieptes waar vissen kunnen paaien. Toen het nog Zuiderzee was, zat het vol met zoetwatermosselbanken en vis, maar sinds een jaar of vijftien neemt die hoeveelheid enorm af, waardoor ook de vogels wegblijven. Door de Houtribdijk kan het slib nu niet meer weg. Er ligt nu een laag van decimeters slib op de bodem, losgewoeld door harde wind en golven. Ruwweg 50.000 van de 70.000 hectare Markermeer heeft een bodem waar bijna geen leven meer in zit.

Marker Wadden
Rijkswaterstaat en ingenieursbureaus zijn al tijden aan het berekenen hoe het beter kan. Daarom heeft projectdirecteur ‘Marker Wadden’ Roel Posthoorn bij Natuurmonumenten een plan uitgewerkt voor een gezonder Markermeer. “We moeten het gaan onderhouden. Het nadeel is dat het een relatief onbekend gebied is. Het Marker- en IJsselmeer is als topnatuur aangewezen. Tweeënhalf jaar geleden merkte je dat de groeiplannen van Almere stokten en daarmee de ontwikkeling van wegen én natuur. Want uit die groei zou ook de investering van de natuur betaald worden. Om te voorkomen dat er niets gaat gebeuren, hebben we alle maatregelen op een rij gezet. Met het idee de Marker Wadden, een archipel van eilanden van Almere tot Enkhuizen, kunnen we de bodem weer gezond maken en de visstand weer op peil krijgen.”

Ze willen in 2016 beginnen met de eerste stap: een groot eiland ter hoogte van Lelystad. “We leggen onder water een geulenstelsel aan, waardoor de natuur voor ons aan het werk gaat: met een storm komt al het slib in beweging en daalt neer op de diepste plekken. Wat we uitgraven aan klei en zand gebruiken we om een ringeiland van te maken. Het slib pompen we in dat atol, waarna het indikt en we er land van kunnen maken. Dat zullen we moeten beschermen tegen de kracht van de golfslag. Het stuk in de luwte kan een zandstrand krijgen.”

Ook voor mensen
Wat Posthoorn betreft voegt het veel toe aan wat het Markermeer te bieden heeft, want de eilanden worden ook toegankelijk voor mensen. “We maken een plek die mooi is en waar je naartoe kunt met je zeilboot of een veerboot, waar je aan kunt leggen, vogels kunt zien, et cetera.” Daarvoor zijn nog wel een paar spelregels nodig, want “mensen kunnen elkaar nog wel eens in de weg zitten. We zijn met veel groepen in gesprek om te kijken wat we ervan kunnen maken, zonder dat we politieagentje hoeven te spelen.”  

In 2020 kan het eerste eiland volgroeid zijn. Komt er daarmee een einde aan het ronddwarrelende slib? “Het zou dweilen met de kraan open kunnen zijn, maar ik denk dat we veel sneller dweilen dan de kraan druppelt. We proberen hiermee het natuurlijk evenwicht te herstellen. Langs de kust van Noord-Holland zie je veel meer waterplanten: die houden het slib vast. En als de mosselen weer terugkeren, kunnen zij heel veel slib uit het water filteren. We realiseren ons dat we niet alles weten. Daarom gaan we nu eerst het eerste eiland bouwen en onderzoeken. Dan weten we of we succesvol kunnen zijn.”

Bernadet Timmer
Communicatie