dinsdag 30 december 2014

Ambtenarenpensioen


Ambtenarenpensioen


Als ambtenaar bouw ik pensioen op bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). De pensioenafspraken moeten eigenlijk jaarlijks geïndexeerd worden, maar dat is sinds 2008 niet meer gebeurd. Ook in 2015 gaat het er niet van komen.

We zitten op de ‘nullijn’. Het ABP rekent met het middelloon, het gemiddeld jaarinkomen, maar de inflatie heeft de afgelopen vier jaar een behoorlijk effect gehad op ons pensioen. Omdat er niet gecorrigeerd is voor die circa 2% per jaar, is er intussen 8% pensioengeld minder beschikbaar. Eind 2014 is besloten opnieuw niet te indexeren.

ABP-adviseur Claudia Herbeck presenteerde in december 2014 de verwachtingen voor 2015: “Het ministerie hoopt dat mensen hun extra inkomen gaan besteden, maar de buffer die de pensioenfondsen moeten aanhouden, zit nog in de weg. We houden rekening met een slecht scenario.” Dat komt ook door maatschappelijke ontwikkelingen: “We zijn er heel lang van uitgegaan dat we vanaf 2024 een tekort aan arbeidskrachten krijgen op de arbeidsmarkt. Dat idee is nu echter ingehaald door de tijd, maar de regelgeving is nog niet veranderd.”

Minder pensioenopbouw
In 2013 bouwden we nog 2,05% pensioen op. In 2014 was dat 1,95% en dit jaar is dat 1,875%. De premie gaat wel omlaag vanaf 1 januari, dus je pensioenafdracht wordt lager. Maar dat betekent ook dat je minder pensioen opbouwt. Door langer door te werken (tot je 67ste) compenseer je dat weer. Dat maakt eerder stoppen met werken minder aantrekkelijk. Voor alles wat je tot en met 2013 hebt opgebouwd, geldt wel de rekenleeftijd 65 jaar. Dit is wettelijk voor alle deelnemers hetzelfde. Herbeck: “De enige invloed die je op je pensioen kunt uitoefenen, is het moment waarop je stopt met werken.”

De uitkering uit de Algemene Ouderdomswet (OAW) is wel persoonsgebonden. Ben je geboren op of na 1 mei 1954, dan gaat je AOW in in het jaar 2021, op 67-jarige leeftijd. Nu is er een voorstel naar de Tweede Kamer voor een versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd. Die gaat op z’n vroegst in op 1 januari 2016. De verwachting is dat daarover pas een besluit genomen wordt na de Provinciale Statenverkiezingen op 18 maart.

Pensioenaanvullingen
Je kunt (een deel van) je pensioen wel eerder laten uitkeren dan je AOW-leeftijd. Stop je eerder met werken, dan kun kiezen voor ‘voorwaartse flexibilisering’: met een deel van je pensioen vul je het AOW-gat. Deze sigaar uit eigen doos kan handig zijn als je nog een wensenlijstje hebt, dat je vanaf je 60ste al in vervulling wilt laten gaan. Dat betekent wel dat je gemiddeld minder pensioen krijgt over de jaren die volgen. Elk jaar dat je eerder stopt dan je 65ste kost je ongeveer 8% van je pensioeninkomen. Bovendien houd je er tot je AOW netto minder aan over, omdat je over je pensioen tot die tijd meer belasting betaalt.

Iedereen bouwt automatisch een pensioen voor zichzelf én zijn partner op. Je kunt dit nabestaandenpensioen ruilen voor een keuzepensioen, ten gunste van je eigen pensioen. Als je een partner hebt, moet die daar wel voor tekenen. Andersom kan ook: een deel van jouw pensioen in het nabestaandenpensioen storten. Het eerder laten uitkeren van een deel van je pensioen heeft geen gevolgen voor het nabestaandenpensioen. Sinds 1995 geldt de Wet vereffening pensioenfondsen bij echtscheiding. Ben je voor die tijd gescheiden, dan moet de claim van je ex op het pensioen apart berekend worden. Was de scheiding daarna, dan geldt een vaste rekenmethode.

Afbouwen of doorwerken
In stappen stoppen kan ook: 20% minder met 60 jaar, 40% minder met 63 jaar en 100% met je AOW-leeftijd. Je blijft pensioen opbouwen en krijgt een aanvulling uit je pensioen tot je AOW-leeftijd. Je mag zelf kiezen hoe hoog die aanvulling is; hoger, lager of evenveel als je te verwachten pensioen. De belasting trekt wel een boven- en ondergrens, want er moet altijd een maandelijkse uitkering overblijven. Op de site van ABP kun je uitrekenen hoeveel dat is.  

In de gemeente Rotterdam heb je de mogelijkheid om die laatste jaren 50% te werken en maar 70% uit te laten betalen, zodat je wel 100% pensioen op kunt bouwen. Dit idee is nog niet door andere gemeenten overgenomen. Je kunt er ook voor kiezen om langer door te werken. Dat kan wettelijk tot 72 jaar, maar je werkgever bepaalt hoe lang je door mag werken na je AOW-gerechtigde leeftijd. Werk je dan minder uren, dan wordt de pensioenpremie duurder. Je kunt dan met je werkgever afspreken dat je geen premie meer afdraagt.

Keuzestress? Combineren kan ook, dus zowel een hoge of lage aanvulling uit je pensioen voor je AOW, met meer of minder inkomsten uit het nabestaandenpensioen, afbouwen in stappen en/of langer doorwerken. Wil je berekenen wat dit voor jou betekent of heb je vragen, log dan in op www.mijnabp.nl.
Bernadet Timmer

dinsdag 18 november 2014

Vonk van zelfvertrouwen


Vonk van zelfvertrouwen

 
Een aantal jaren geleden zou ze hier niet hebben gestaan. Op haar 37ste had ze haar leven immers – voor de buitenwereld - perfect voor elkaar. In mei 2011 volgde een reorganisatie. Ze kon verder met wat ze altijd al deed, maar wilde ze dat wel?

 
Voor de laatste Vonk van Inspiratie van dit jaar, op 17 november, stond ze voor een groep collega’s in de Burgerzaal. Klaar om de dialoog aan te gaan over de moed om te verbinden, te halen, te brengen en te luisteren. Met “het gevoel dat je ergens voor gevraagd wordt, waar je trots ‘ja!’ op zegt, maar waarvan je je, naarmate het moment nadert, afvraagt waarom je in vredesnaam ja gezegd hebt”. Maar Rianne Kuik, bedenker en oprichter van Durfteverbinden.nl gelooft “in een aangenamere wereld waarin we trouw mogen zijn aan onszelf, aan wie we zijn, inclusief zenuwen…”.

 
Op haar 24ste begon ze met Start Uitzendbureau, maakte lange dagen, verdiende een topsalaris, droeg mantelpakken en reed in een Audi A6. Toch had ze het gevoel dat het met meer plezier en geluk in het leven moest kunnen. Bij de reorganisatie kreeg ze drie opties: blijven als directeur van de werkorganisatie, een andere functie of gebruikmaken van het sociaal plan en het bedrijf verlaten. Ze koos voor optie drie.

 
Sabbatical
Op 1 augustus 2011 begon haar sabbatical. Waar die eigenlijk bedoeld was voor genieten, ontspannen en uitslapen, was zij continu bezig met wat daarna zou komen. Allemaal prachtige mogelijkheden bij de baas, “maar in loondienst blijf je zitten in de trein waarin je altijd al hebt gereden”. Ze besloot om voor zichzelf te beginnen. Met een eigen netwerk, gezond verstand en alle opgedane ervaring moest dat toch lukken. Maar waarin wilde ze verder? Op een jubileumfeest van een oud-collega had ze eigenlijk geen verhaal. Wat ging ze nou doen?


 
Trouw
Vanuit het netwerk kwamen opdrachten. Dat kwam mooi uit, want ze had nog steeds geen antwoord op de wat-vraag. Al snel zat ze weer tot over haar oren in het werk. Maar ze hield eigenlijk niet van trainingen geven. Het roer moest om, als ze echt iets wilde veranderen. Ze bouwde haar activiteiten voor klanten af, wilde de tijd nemen om zichzelf te leren kennen en het fundament voor haar eigen bedrijf te ontdekken. Zo kwam ze in aanraking met het werk van de Amerikaanse dr. Brene Brown, die TED Talks gaf over onder meer de ‘Kracht van kwetsbaarheid’. Sindsdien was ze begeesterd van het idee en nam het gelijknamige boek overal mee naartoe. “Ik werd trouw aan mezelf, vroeg me af: wat zijn mijn belangen, wat wil ik? Ik had geen idee wat voor mij belangrijk was. Ik heb veel gehuild, was op zoek naar mezelf”.



Verbinden in vier stappen

Jezelf kennen is het begin van alle wijsheid, zei Aristoteles. Toen daagde het idee waar ze mee verder kon, een antwoord op de vraag: hoe kan het dat iets wat iedereen wil, samenwerken en verbinden, zo moeizaam verloopt? “Verbinden gaat in vier stappen: elkaar kennen, elkaar mogen, elkaar vertrouwen en elkaar gunnen. Iedere stap vraagt kwetsbaarheid. Het is net als met verliefdheid. Het gevoel, de moed, om uit te spreken hoe het voor jou is en of dat voor de ander hetzelfde is”.

 
Van buiten lijkt ze heel zeker, maar zo voelt ze zich niet. Daarom plaatste ze in het voorjaar een ‘oproep voor moedige mensen’, om te zien of dat voor anderen ook zo is. “Binnen vijf minuten stond de telefoon roodgloeiend en stroomde mijn e-mailbox vol met verhalen van bekende en onbekende Nederlanders die elke dag weer moeten overwinnen om hun leven te leven, de wereld in te stappen. Dit was het startsein om ‘durf te verbinden’ in de wereld te zetten. “Als inspiratiebron en als erkenning voor het feit dat er moed voor nodig is om je te verbinden met anderen. Omdat we vaak eerst de kwetsbaarheid van een ander willen zien voordat we die van onszelf tonen.”


Bernadet Timmer

vrijdag 10 oktober 2014

Nieuwe tijden, nieuw bestuur


Nieuwe tijden, nieuw bestuur

In overheidsland is er veel in beweging. Meer rendement voor minder geld. De gemeente als eerste overheidslaag. Van Big Government naar Big Society. Dat betekent onder meer een groot appèl op burgers en decentralisatie van de overheid, die steeds lokaler georiënteerd is. Op naar de improvisatiemaatschappij.

Een paar weken eerder zei Jan Rotmans het al tijdens een presentatie, nu horen we het ook van Hans Boutellier: “We leven in een totaal andere tijd dan twintig jaar geleden”. Boutellier is hoogleraar aan de Vrije Universiteit en werkt onder meer voor het Jonker-Verwey Instituut, dat onderzoek doet naar maatschappelijke vraagstukken als veiligheid en de transitie in de zorg. Hij schreef onder meer ‘De improvisatiemaatschappij’. Bij Rotmans ging het over de kanteling van een tijdperk, wat je terugziet in de arbeidsverhouding, modernisering en machtswisseling. Boutellier heeft het over de kanteling van een geordende samenleving naar een improvisatiemaatschappij, te herkennen aan internationalisering, informatisering en individualisering. Wat doet dat met een bestuurlijke organisatie als de gemeente?

Walgelijk
Alles wat er nu gebeurt, wordt geïnitieerd en versterkt door de internationalisering, informatisering en individualisering. “We voelen en ervaren de wereld vanuit onszelf en kunnen tegelijk wereldwijd constant met elkaar in contact staan. Alsof de menselijke geest openbaar is geworden. In de meest fantastische én de meest walgelijke zin van het woord.” Daardoor verdwijnen volgens Boutellier de solide sociale kaders en zijn de relaties tussen en met instituten als de overheid ingewikkelder geworden.

Vierdimensionaal
Hij toont een filmpje van een zwerm spreeuwen, die inmiddels spreekwoordelijk is voor de ‘vrijheid in verbondenheid’ die veel organisaties nastreven. De samenleving is een “complexiteit zonder richting”, een “dynamische continuïteit”, als een enorme wolk met ontelbare verbanden. Onbegrensd, met alle mogelijke actoren, driedimensionaal. Of liever: vierdimensionaal, want ook tijd is nu een belangrijke factor in de uitwisseling van informatie en transacties, waarin elke seconde telt.

Jazz
Maar mensen zijn geen spreeuwen. De menselijke complexiteit is veel ingewikkelder. Boutellier vergelijkt de samenleving waarin we nu zitten het liefst met jazz: “In een improvisatiemaatschappij lijkt het of we maar wat aanrotzooien, maar het klopt gewoon. Misschien is improvisatie wel de hoogst mogelijke vorm van menselijke organisatie.” De kenmerken van deze ‘georganiseerde vrijheid’ zijn: een thema (motief), een basisritme (momentum), duidelijke identiteiten (kernfuncties), een verhouding tot traditie (geschiedenis), kennis, ervaring en vaardigheid (weten wie je bent, wat je kunt en wat je talent is) en een lichte vorm van leiderschap (duidelijke kaders en ruimte om individueel te excelleren). 

Handelingsverlegenheid
Dit wil overigens niet zeggen dat onze maatschappij daarmee volledig horizontaal georganiseerd is. “Er zijn nog steeds allerlei gezagsrelaties, alleen krijgt leiderschap een andere rol. Het is ontzettend moeilijk om in zo’n complexe omgeving te zeggen: dit is mijn verhaal. Die chaos zie je terug in de onmacht van bestuurders, de handelingsverlegenheid van professionals en de onzekerheid en frustratie onder burgers.” Orde is niet per se goed, want “misdaad kan ook georganiseerd zijn”, maar de behoefte aan bestuur blijft: “Er is een verlangen naar bescherming, een roep om leiderschap en orde. Maar dat mag niet over onszelf gaan; we snakken naar leiders waar wij zelf niet naar hoeven te luisteren, maar die wel anderen tot de orde kunnen roepen.”

Structuur
Gelukkig ziet Boutellier ook dat er tegelijk veel nieuwe energie is door de nieuwe mogelijkheden van bijvoorbeeld de informatisering. Daardoor ontstaan weer nieuwe initiatieven, een soort ‘burgerkracht’ dus. Hij vindt dat het tijd wordt dat we een nieuw idee krijgen over hoe de samenleving werkt. “Een systeem kan volgens de complexiteitswetenschappen zoals wis- en natuurkunde tegelijk chaotisch en geordend zijn. Daar zit veel meer structuur in dan we denken.”
Zou je al die verbindingen in beeld brengen, dan zie je de nieuwe communities ontstaan. Al die kleine interacties kunnen een groot effect sorteren, al is de specifieke oorzaak niet aan te wijzen (synchroniteit). “Dit systeem is veel stabieler dan we denken. We zijn zo veel minder kwetsbaar.”

Tien principes voor leiderschap
Boutellier besluit zijn lezing met de tien principes voor leiderschap, die straks terug te vinden zijn in zijn boekje ‘Lokaal bestuur in een improvisatiemaatschappij. Tien principes voor geïnspireerd doen samenleven’, dat op 1 december 2014 verschijnt:

1.    Begrijp wat er al is: stuur op bestaande dynamiek.

2.    Gebruik thema’s en principes in plaats van strakke kaders en controle. Stel vragen en laat mensen zelf met oplossingen komen.

3.    Faciliteer positieve dynamiek en begrens negatieve dynamiek: wees een kanaliserende overheid.  

4.    Gebruik het momentum. De mate van organisatie is bepalend voor de bestuurlijke inzet. Denk aan incidenten en crisissituaties. Houd ruimte voor intuïtie.

5.    Bepaal de problemen en kansen in plaats van vraag en aanbod. Creëer en behoud consensus. ‘Vraaggestuurd’ is veel te consumentistisch.

6.    Behoud het vertrouwen en de controle; wederkerigheid is van cruciaal belang. Wij proberen het beste te doen wat we kunnen, maar verwachten ook iets van u.

7.    Zorg voor eenvoud en helderheid in procedures. Wees duidelijk en open over verwachtingen, ook naar burgers.

8.    Durf te experimenteren. En stop ermee als het niet werkt.

9.    Creëer nabijheid en zorg voor één op één contact. Geef aandacht. Bewoners zijn mensen, geen ‘klanten’. Ga in gesprek, kijk ze in de ogen. Of, zoals Maurice Glasman zei: ‘get more love into the system’.

10.  Werk vanuit politieke keuzes. Uiteindelijk moet iemand de knoop doorhakken. Wie krijgt wat?

Bernadet Timmer
Communicatie

vrijdag 19 september 2014

Communicatie versus ballenbak


Communicatie versus ballenbak

De trends liegen er niet om; communicatie is sterker dan ooit, maar dat gaat niet vanzelf. We moeten dienend leiden, bonden, bridgen, luisteren, standvastig én flexibel zijn, de ballenbak en de tunnel uit, met de handrem eraf. Gelukkig vallen we af en toe ook in de prijzen.

Logeion Live! XL opende het Logeionjaar 2014-2015 met een opvallende line up. Op 8 september was Spant! in Bussum het decor voor maar liefst zes sprekers: Max Wildschut, Noelle Aarts, Harry van de Pol, Dick Kors, Ilse van Ravenstein en Ron van der Jagt, in- en uitgeleid door dagvoorzitter Huib Koeleman. De markt met 25 vak- en themagroepen en de circa 200 bezoekende (aspirant)leden maakten het netwerkevenement compleet.


Op de improvisatie van pianist Folkert Oosting na was het programma strak georganiseerd. Psycholoog Max Wildschut, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Management en Evolutionaire Psychologie, legde de link tussen leiderschap en communicatie. Het onderzoek loopt nog, maar het lijkt erop dat maar 30% van de leidinggevenden gezag heeft. Zij maken organisaties en teams succesvol. ‘Gezag’ is hier bedoeld als de vrijwillige en gemotiveerde keuze de aanwijzingen en het voorbeeld van een leider te volgen.

Leiderschap en communicatie
Eveneens 30% van de leiders is volgens dat onderzoek repressief: zij maken mensen bang, veroorzaken stress en zorgen ervoor dat mensen de organisatie vroegtijdig verlaten. “Gebrek aan leiderschap is niet het gebrek aan talent of training”, zegt Wildschut. Leiderschap kan evolutionair een toegevoegde waarde hebben voor samenwerking, vooral als groepen groter worden. “We willen leiders met inhoudelijk verstand van zaken. Een leider staat voor de groep; hij biedt gemotiveerd meerwaarde voor de groep, is dienend, eerlijk en betrouwbaar.”


Hiërarchie, macht en afstand passen evolutionair gezien niet bij ons. Groepen waren heel plat georganiseerd. De groep bepaalde de macht van het individu. Een leider was de eerste onder gelijken. Nu is de macht op afstand georganiseerd, waardoor de kans op fouten in de communicatie groeit. Mensen met macht worden minder sociaal en minder integer. Hoe komt jouw impliciete boodschap over bij je doelgroep? Wildschut: “Check op empathie: mensen volgen leiders die hun uitdaging begrijpen, al lijkt verstand van zaken nu minder relevant. Straal zelfvertrouwen uit en wees eerlijk. Sterke leiders geven het gevoel dat ze er voor jou staan, niet voor zichzelf. Je bent een leider bij de gratie van de groep. Mensen willen graag voor zichzelf beslissen. Ze willen ook kunnen beslissen dat jij het voor hen beslist.”


De netwerksamenleving
Prof. dr. Noelle Aarts (Logeionleerstoel Strategische Communicatie) beschrijft wat er gaande is in de communicatie. Van de alledaagse gesprekken waarin we werelden en waarheden construeren (de discursieve benadering, zoals storytelling) tot de vraag welke instrumenten we moeten inzetten om de boodschap goed naar voren te brengen (de instrumentele benadering). Burgemeester Annemarie Jorritsma zei het al in de Galjaardlezing begin dit jaar: “In de nieuwe participatiesamenleving gaat communicatie niet meer over het schrijven van teksten en woordvoering. Het gaat om krachtenveldanalyses, het organiseren en modereren van ontmoetingen, verbinden en het begeleiden van processen.”

Mensen zoeken samen naar oplossingen in hun omgeving. ‘Delen is het nieuwe hebben’ (Daan Roosegaarde); met wederkerigheid (reciprociteit) als regulerend mechanisme. Maar burgers willen wel dat de overheid hen daarbij helpt. Wetenschap ‘is ook maar een mening’; het gaat erom dat we allemaal mogen meepraten. “De overheid moet bouwen aan wederzijdse positieve beeldvorming, wederzijds vertrouwen. We leven in een netwerksamenleving, met netwerken die elkaar overlappen en voortdurend veranderen.”
‘Nieuw’ is het inzicht dat de samenleving chaotisch en fluïde is; netwerken komen en gaan en ontstaan vanzelf. “Dat doen we omdat we inherent afhankelijk zijn van elkaar, elkaar nodig hebben om onze behoeften te bevredigen. We willen erbij horen en ertoe doen. Dat kan alleen in interactie met elkaar, door communicatie.”


Bonding en bridging
In het boek ‘Bowling Alone’ beschrijft Robert D. Putnam twee typen samenlevingen, gevormd door bonding of bridging. Bij bonding gaat het om verbindingen tussen mensen binnen een bekende groep, zoals familie en vereniging. Mensen die elkaar herkennen, bij elkaar horen, ‘ons soort mensen’. Dit geeft grip en is vertrouwd. Zij creëren een gezamenlijke wereld door ‘sociaal constructivisme’: de waarheid is het resultaat van discussies met vrienden (David Hume). Daardoor neemt de polarisatie toe: ze praten steeds minder met mensen die er volgens hen niet toe doen.


Bij bridging gaat het om verbindingen tussen mensen uit andere werelden (zoals burgers en ambtenaren). Maar dat gaat niet vanzelf en gaat al gauw gepaard met conflicten. Communicatieprofessionals kunnen verschillende groepen mensen met elkaar verbinden en teveel bonding afremmen voor de juiste balans. “We zijn minder zelfstandig dan we denken. Ons gedrag komt meestal collectief tot stand (we volgen de ‘mode’). Dat is nuttig, om erbij te horen. We hebben een enorme keuzevrijheid, maar mensen grijpen de media vooral aan om te scannen wat anderen doen. De voortdurende angst om iets te missen is een heuse epidemie.” Trudy Dehue zei het al: “Geluk is besmettelijk, maar dat geldt ook voor depressies.” De conclusie van Aarts: “Strategische communicatie is het organiseren van zinvolle verbindingen. De voorwaarde is dat verschillen worden erkend en besproken.”

Standvastigheid versus flexibiliteit
Dick Kors,
ex-reputatiemanager NS en oud-communicatieman van het jaar, test voortdurend het spanningsveld tussen standvastigheid en flexibiliteit. “Hét vak communicatie bestaat niet. Vergelijk het maar met andere beroepssectoren: iedereen heeft een andere rol. Samen dragen we bij aan de doelstellingen van onze organisatie.” De oude, vertrouwde waarden blijven wel overeind: “Ons vak gaat over het beïnvloeden van kennis, houding en gedrag van mensen. Dat ze ons steunen. Communicatie is toegepaste sociale psychologie. Taal is daarbij essentieel, het vermogen om iets goed te formuleren. Lever je als communicatieadviseur je gevraagde werk, of opereer je kritisch. Soms ben je kritisch en soms moet je meeveren tussen communicatie, realisatie en beleid. Het gaat om de balans tussen flexibiliteit en standvastigheid.”

Niet duwen, maar huwen
Goed nieuws: volgens Ilse van Ravenstein van Involve is ons vak ongelooflijk veel sterker geworden. We weten veel beter waar we voor staan en welke acties we moeten nemen. Maar ze ziet ook veel mensen worstelen met communicatie, met de beweging van ‘overnemen’ naar ‘hoe kan ik je helpen om het zelf beter te doen’.” Ze vergelijkt de communicatieprofessional met een automobilist in een tunnel met de handrem erop. “We zijn op een bepaalde manier gaan denken over hoe wij vinden dat het hoort, wat wij bekende begrippen vinden, waarna we anderen gaan overtuigen dat dat het beste is. Zo zien we (te) weinig van wat zich in onze omgeving afspeelt.”


Haar oplossing: “Ken en snap je organisatie, kijk waar kansen en knelpunten zitten en waar communicatie een bijdrage aan kan leveren. Doe het niet alleen. Spreek af wat je bijdraagt en ga niet duwen, maar huwen; houdt op met overtuigen, maar vind samen een oplossing.” Als je doet wat je deed, dan krijg je wat je kreeg. Het is dus geen kwestie van andere woorden kiezen, maar onszelf herprogrammeren. “Stap even terug: wat gebeurt hier nu? Haal de handrem eraf door te reflecteren en patronen te herkennen. Verandering begint bij jezelf. Stel andere vragen: wat is er aan de hand, welk resultaat moet er voor de organisatie worden bereikt, met welke spelers kunnen we dat bereiken, zijn we daarvoor toegerust? Werk aan je communicatiekracht. Heb een visie en ontwikkel je vaardigheden. Ik wens jullie veel uitzicht, snelheid en succes!”

Van ballenbak naar powerhouse
“Hoe bouw je een excellente afdeling Communicatie?” Ron van der Jagt, bestuursadviseur bij de Reputatiegroep en voorzitter van Logeion, hamert op een goede samenwerking tussen communicatie en bestuur. “Heel veel afdelingen Communicatie lijken op een kikker in een pan: die blijven zitten tot ze gekookt zijn. Bestuurders vinden communicatie buitengewoon relevant, omdat het de organisatie kan maken of breken. Maar ze vinden het ook best ingewikkeld, omdat ze op vier velden tegelijk moeten spelen: de markt, financiers, medewerkers en de samenleving.”

Bestuurders verwachten van professionals prestaties op drie niveaus: reputatie, regie en realisatie. Toch zijn ze volgens Van der Jagt lang niet altijd onder de indruk van Communicatie. “De valkuil van de afdeling is de waan van de dag. Daar gaat 75% van de tijd inzitten. 20% van de tijd is voor klassieke kerntaken als woordvoering, crisis, het web en interne communicatie. En maar 5% is voor advies aan en ondersteuning van de top. Het gaat om invloed en impact, daarmee kun je het verschil maken. professionaliseren is een werkwoord, een proces, geen evenement.”
Hij trok vijf lessen uit onderzoek en praktijkervaring:
1.      Ga van hobbyisme naar relevantie. Roep niet: ‘zoiets zouden we ook moeten doen’, maar lever maatwerk voor jouw organisatie. Sluit aan bij de agenda en drijfveren van de top.
2.      Definieer waar je als afdeling voor staat, in een paar woorden. Vertaal die missie in hoe je het hebt georganiseerd. Maak de kerntaken zichtbaar in de organisatie van de communicatie.
3.      Kom uit de waan van de dag, ga van reageren naar regisseren en programmeren. Laat zien dat je ‘in control’ bent met een duidelijke profilering, positionering, kernboodschap en onderbouwing.
4.      Kom uit de ballenbak van ‘dingetjes’ en ga naar focus en impact. Ontwikkel een dienstverleningsconcept voor alle interne vragen. Welke prioriteit heeft het? Gaat het over advies en begeleiding, projectcommunicatie, toolkits?
5.      Beweeg van service naar impact.
‘Kom tevoorschijn'
Communicatieprofessionals moeten ‘harthorend’ worden, zegt Harry van de Pol, Vanbinnenuitcoach. “Luister met je hart; luisteren is geven.” Aan de oppervlakte bewegen communicatieprofessionals zich van zenden naar luisteren. “Dat is goed en kan nog beter. Zie communicatie als participeren. Het gaat niet om de boodschap, maar om contact maken.” Onder de oppervlakte zijn communicatieprofessionals net als HR-professionals op zoek naar erkenning van hun vak. “Stop met zoeken en start met het geven van erkenning. Door te luisteren nodig je anderen uit: kom tevoorschijn! Geef de ander het gevoel dat je luistert, wees er echt voor de ander. Als je luistert vanuit oordeel, angst of eigen behoefte is dat onhandig, want dan zit je er als ontvanger, niet als luisteraar. Kijk dus van waaruit je iets doet.”
Actief lid van het jaar
Tijdens Logeion Live XL is er één ‘Actief lid van de maand’ gekozen tot Actief lid van het jaar. Dit jaar is dat Ella Broos, voorzitter van de Toetsings- en Certificeringscommissie van Logeion. Zij ontving 1.000 euro voor trainingen, coaching of opleiding bij Van der Hilst.


Bernadet Timmer
Meer lezen over de netwerksamenleving? Zie Mark Earls: ‘De ultieme kudde’ of Nicholas A. Christakis: ‘Connected

vrijdag 12 september 2014

Het tijdperk van de overdaan


Het tijdperk van de overdaan
“We leven niet in een tijdperk van verandering, maar in een verandering van tijdperken.” Dat is de boodschap van Jan Rotmans, ondernemer, activist, wetenschapper en professor aan de Erasmusuniversiteit, gespecialiseerd in duurzaamheid en transities.
Die zin, van Herman Verhagen (consultant maatschappelijk verantwoord ondernemen), verklaard veel van wat we nu zien gebeuren en vormt de kern Rotmans' betoog. En gezien zijn bomvolle agenda zijn veel organisaties, bedrijven en overheden, zich daar ook terdege van bewust. Op 4 september maakte hij tijd voor een presentatie aan Almere, waarin hij beschreef hoe hij in die verandering van tijdperken een unieke kantelkans voor Almere ziet. Zoals het aansturen van stedelijke ontwikkeling vanuit duurzaamheid.
Ja, maar: er is altijd verandering
“We leven in een ander tijdperk”, beweert Rotmans, “want er verandert niet alleen heel veel, maar de veranderingen gaan ook heel snel.” Hij vergelijkt het met de industriële revolutie. Ook nu we zien we een nieuwe verhouding tussen mens en arbeid, de modernisering van de samenleving en een machtswisseling. Toen werd veel menselijke arbeid vervangen door machines, nu nemen robots steeds meer diensten over van mensen. Ook de verzuiling gaat opnieuw op de schop. Zowel religieus als sociaal-maatschappelijk. En de macht, die eerder van de adel naar de burger ging, gaat nu van de overheid naar de burger.
De  samenleving ‘kantelt’ van centraal naar decentraal, van verticaal naar horizontaal en van top-down naar bottom-up. Burgers worden ‘overdaan’ in plaats van onderdaan. “Europa bevindt zich weer in een kantelperiode. We zitten nu tussen twee werelden in. Er moet veel afgesproken en veel opgebouwd worden.” Volgens Rotmans is dat duidelijk te zien aan de conflicten tussen de oude en de nieuwe orde. Banken versus financiële corporaties, energiebedrijven versus lokale energie-initiatieven, hotels versus Airbnb, taxibedrijven versus Uber. “De gevestigde orde verzet zich. De nieuwe orde is beter toegesneden op de nieuwe generatie. Er is een enorm dedain van de oude orden ten opzichte van de nieuwe ontwikkelingen, tot het zo snel gaat dat ze het niet meer kunnen negeren. Dan passen ze zich aan of sterven af.”
Zelfsturende teams met een eigen budget
Er is dus een andere werkwijze nodig. “Klein is het nieuwe groot. Zo gauw een afdeling uit meer dan dertig mensen bestaat, kun je het beter opdelen in zelfsturende teams met een eigen budget.” Wat hem betreft nemen we ook de vergadering opnieuw onder de loep, want die leiden allen maar tot meer vergaderingen, notulen, verslagen en meer werk dan nodig. “We besteden veel te veel tijd aan administratie, registratie en monitoring. Achter die controle zit wantrouwen en angst, we accepteren niet meer dat er dingen misgaan. Maar leg de schuld niet bij het systeem: wij zíjn het systeem.”
Het vraagt ook om een denkomslag. Volgens Rotmans hebben we een samenleving opgebouwd die heel efficiënt is. “Alles is goed geregeld, maar het is een koud systeem, waar we ons steeds onbehaaglijker bij voelen.” In het ziekenhuis voelde hij zich geen persoon, maar een 'interessante casus’, een technische uitdaging. “We exploiteren elkaar en de natuur en onttrekken daar veel aan en dat voelt niet natuurlijk.” De oplossing is wat hem betreft het zoeken naar samenwerking, de menselijke maat, gezamenlijke waarden en cyclische (oneindige) processen. “We hebben het vermogen om het beter te doen.”
De nieuwe macht
Een systeemtransitie betekent ook een persoonlijke transitie. De voorhoede is vaak hoogopgeleid en blank. Het begint met zo’n 10.000 koplopers en daarna volgen steeds meer mensen. Vaak in specifieke kolommen zoals voedsel, energie, bouw, zorg, etc. Maar van elkaar weten ze niet waar ze mee bezig zijn. Wanneer kunnen we spreken van een echte kanteling? Rotmans: “De kritische omslag ligt bij 20% van de bevolking. Dat zijn circa 2,5 miljoen mensen (van de 15 miljoen volwassenen).” 
“Er is een micromacht in wording, van de sociale middenklasse die tornt aan de bestaande macht met kennis, netwerken en sociale media. Dat is de nieuwe macht.” Transitie leidt in eerste instantie tot meer ongelijkheid. Bij veranderingen zijn er altijd mensen die profiteren en mensen die afhaken. Bij een kanteling als dit groeit de kloof tussen zij die meegaan en zij die niet meekomen. Zoals de groep 70- tot 100-jarigen. “Als wij niet voor de achterhoede gaan zorgen, krijgen we daar moeilijkheden mee. De voorhoede heeft de lusten, de achterhoede de lasten. De overheid heeft de rol om de sociale solidariteit te stimuleren.”
Platte organisaties en 3D-printers
Daarvoor hebben we toch burgerkracht, participatiesamenleving, en ‘de burger in positie brengen’? “Dat is klassiek denken. Het is een beweging van onderop. De mens moet weer centraal staan.” Voor geld, data, kennis, zorg, muziek, energie, films, verzekeringen, boeken, reizen en educatie zijn geen centrale systemen meer nodig. Zie bedrijven als Amazon en Google die ‘plat’, volledig horizontaal en digitaal georganiseerd zijn. “Wil je een winkel in stand houden, dan moet je daar de menselijke maat aan toevoegen. Zorg voor ontmoeting en persoonlijke aandacht. Dat zien we ook aan mensen die thuiswerken; ze missen na een paar jaar toch het contact met collega’s en zoeken dat weer op.”
Hij wil maar zeggen: “Het gaat gebeuren.” De consument van de toekomst kan van alles worden. Van ontwerper tot bouwer, van taxichauffeur tot hotelier. Hij wordt ‘prosument’. “Zelfs huizen worden al gebouwd met 3D-printers. Daarmee kunnen we weer unieke lokale producten maken. De printers kunnen zelfs zichzelf reproduceren. Daarna gaan de distributie en de opslag gaan over de kop.” Hij waarschuwt: “De bouw zegt nu nog, net als veel andere sectoren: ‘het zal zo’n vaart niet lopen, ik kan me niet voorstellen dat…’. Houd er maar rekening mee dat het gaat gebeuren.” 
Duurzaamheid en principes
In het rapport ‘Op weg naar een lerende economie’ staat dat Nederland niet is voorbereid op die ingrijpende toekomstige verandering. Zo verspillen we nu 90% van onze producten. “Het voordeel van dit nadeel is, dat het te kostbaar is. We gaan dus nadenken over duurzamer gebruik van grondstoffen. Het zal ons dwingen duurzamer te produceren.” Daar worden we volgens Rotmans niet ongelukkiger van, want “boven een bepaald welzijnsniveau neemt ons geluk niet meer toe”.
Ook Almere kan meer doen met haar ecologisch, menselijk, economisch en energiekapitaal. Kritische succesfactoren zijn: een holistische benadering (uitgaan van de menselijke maat en economie, milieu, onderwijs en zorg zien als deel van één geheel), inspirerend en vasthoudend leiderschap (dat kan ook een ondernemer of netwerk zijn), duurzaamheidsregels als houvast, slim mobiliseren van menselijk kapitaal en radicale keuzes voor goed in plaats van minder slecht. “Geef ruimte voor koplopers en het doorbreken van ingesleten patronen en belangen”.
Almere is de nieuwste stad van Nederland, maar mist volgens Rotmans een duidelijke identiteit. “Ik ben op zoek naar de ziel van de stad, maar die herken ik hier niet direct. Ik voel dat deze stad het resultaat is van de tekentafel. Ik pleit voor de herijking van de oude ordening, het creëren van nieuwe samenbindende principes. De Almere Principles zijn abstract, niet begrenzend, niet specifiek voor Almere en vooral economisch. De doorvertaling naar verschillende schaalniveaus ontbreekt. Mensen maken de stad, mensen maken de organisatie, maar waarom maken mensen de regels dan niet? Laat friskijkers en dwarsdenkers meekijken en -denken over een andere manier om de stad te organiseren. Vraag je af: wat voor stad willen wij zijn? Kloppen de uitgangspunten nog wel? Hoe worden wij aantrekkelijk voor mensen? Waar verdienen wij ons geld mee over twintig jaar? Vergroot je adaptief vermogen; zorg ervoor dat je zo flexibel bent dat je altijd mee kunt veranderen met je omgeving.” 
Dienend leiderschap gevraagd
Toch zegt hij dat “er geen stad in Nederland zo bezig is met het betrekken van haar burger bij de ontwikkeling van de stad als Almere.” Als uitdagingen ziet hij: werkgelegenheid en innovatie, de (eenzijdige) bevolkingssamenstelling, mobiliteit en het beheer van groen en water. “Gemeenten hebben een faciliterende rol. Zij geven richting door duidelijke ambitieuze kaders te stellen, te werken volgens heldere spelregels en het afstemmen van ontwikkelingen in de samenleving. Ze bieden ruimte voor innovatie, zowel mentaal als juridisch en organisatorisch, nemen belemmeringen weg en stimuleren ongedachte coalities. Dus: niet alles zelf willen organiseren, maar het mogelijk maken dat anderen het zelf kunnen organiseren.”


Hij besluit: “Wat we nodig hebben is authenticiteit; staan voor wat je zegt. Dat vraagt om persoonlijk en faciliterend leiderschap. Bezieling, vertrouwen, ruimte en visie. Dat zijn vrouwelijke eigenschappen. Als je ruimte wilt creëren, moet je dat realiseren. Plan het, neem die tijd, reflecteer. Stel jezelf en je eigen uitgangspunten ter discussie.”

Bernadet Timmer

vrijdag 22 augustus 2014

“Het is verbazingwekkend dat we maar zo weinig fouten maken”


“Het is verbazingwekkend dat we maar zo weinig fouten maken”

“Geen enkele diersoort is in staat om zich die complexe vaardigheid zo volledig eigen te maken als de mens om onderling te communiceren. Dat kan evolutionair bepaald zijn. Toch begrijpen mensen al jong vrijwel vanzelfsprekend taal. Dat betekent dat ons brein dus al een intrinsieke structuur heeft om deze vaardigheid te leren.”

Professor doctor Peter Hagoort kan het weten: hij is hoogleraar cognitieve neurowetenschap aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Al op de Paradisolezing op 16 februari 2014 vertelde hij over ‘de magie van het talige brein’. Het thema was ‘De zin en onzin van wetenschap in films’, waarbij hij met de ‘Silly Voices at the Police station’-sketch van Monty Python de werking van taal liet zien.

De magie van het menselijk taalvermogen is groot. We kunnen heel veel variaties aan in taal. Snel, langzaam, hard, zacht, hoog, laag, etc. Er zijn ter wereld zo’n 6.000 talen die nog gesproken worden. Sommige bestaan uit tien klanken, andere uit meer dan honderd. Sommige maken gebruiken van bijzondere toonhoogtes of geluiden. Ook tussen sprekers van dezelfde taal is er een enorme variëteit. Bijvoorbeeld de hoeveelheid woorden die ze kennen (woordenschat). Hagoort: “Een doorsnee taalgebruiker heeft 50.000 woorden in het geheugen opgeslagen. Je weet hoe die woorden klinken, hoe ze geschreven worden, wat ze betekenen en in welke volgorde ze horen. Het spreken van woorden is een van de meest complexe motorische vaardigheden die we kennen.”

Versprekingen
‘Taal maakt een oneindig gebruik van eindige middelen’ aldus Wilhelm van Humboldt (1767 – 1835). Zinnen zijn in je geheugen opgeslagen als kant-en-klare pakketjes. Maar ze moeten telkens worden geassembleerd uit losse onderdelen. Als je een woord produceert, ligt het volgende woord al klaar. Daardoor kunnen versprekingen optreden. Bijvoorbeeld door de verwisseling van klanken (zoals ‘laud appluis’ of ‘scheldgieters’) of woorden (‘lonen met lage landen’). We maken gemiddeld één keer per 1.000 woorden zo’n verspreking.

Er zijn vier procesniveaus betrokken bij de vorming van gesproken woorden. De eerste is conceptualisering; het helder maken van het onderwerp. Het geeft antwoord op de vraag: wat is dit? De volgende stap is grammaticale codering; het plakken van een woord op een onderwerp (dit is een…). Daarna volgt de fonologische codering (dit woord klinkt als…). En ten slotte volgt de articulatie, het uitspreken van het bedachte woord. Baby’s moeten leren het continue spraaksignaal op te knippen in woorden.

Luisteren
We drukken gedachten (proposities) uit in taal. Die boodschappen vragen voorbereidingstijd. Daarna worden de woorden op een bepaalde snelheid uitgesproken. Je haalt de klanken die je daarvoor nodig hebt razendsnel op uit je geheugen. Maak je dat proces hoorbaar, dan klinkt het als een Geigerteller in Fukushima. Hagoort: “Het is verbazingwekkend dat we maar zo weinig fouten maken met die snelheid”. Je merkt pas hoe complex praten is, als je mensen hoort die getroffen zijn door een beroerte of ziekte die het taalgebied in de hersenen aantast.

Spraak is meer dan het achter elkaar plaatsen van losse woorden. Je hebt ook de intonatie nodig om de zin te snappen. Daaraan kun je woorden herkennen, zelfs al worden ze niet helemaal uitgesproken. Luisteren is voor een deel voorspellen wat er komt. ‘Close shadows’ kunnen dat het beste; zij zijn in staat de zinnen van een ander vrijwel simultaan uit te spreken.

Gebarentaal
Taal is overigens niet hetzelfde als spraak. Denk bijvoorbeeld aan gebarentaal. Dat heeft dezelfde rijkdom aan variaties als andere talen, zoals dialecten. Taal is multimodaal: onze gebaren zijn ondersteunend bij het overbrengen van de boodschap en helpen ons om onze woorden te vormen en in goede banen te leiden. Probeer maar eens iets uit te leggen terwijl je handen op je rug gebonden zijn. Vanaf negen maanden beginnen baby’s al gebaren te maken bij taal. De boodschap wordt dankzij gebaren eerder begrepen en blijft ook langer hangen.
Hagoort: “Als je een andere taal leert, blijf je toch de gebaren gebruiken van je moedertaal. Daaraan kunnen anderen dus ook zien dat je geen ‘natural speaker’ bent”.

Ook voor ons denken en bewustzijn is taal van belang. Het denken waarvan wij ons bewust zijn, lijkt op interne spraak. Dat wordt beperkt door taal, klanken die we kennen en gebruiken. Onbewust denken (intuïtie of creativiteit) is veel moeilijker in woorden uit te drukken. Om die gedachten om te zetten in iets wat je over kunt brengen, heb je een taal nodig.

Spiegelen
De boodschap geeft als het goed is ook informatie over de spreker. Is het een man of een vrouw, een kind of volwassene, een arbeider of een directeur, etc. Herkenning van woorden maakt niet dat je automatisch de boodschap begrijpt. Door de handeling van een ander in je eigen brein te simuleren, kun je de boodschap begrijpen. Je hersenen activeren daarom ook motorische neuronen. Hagoort: “Rizzolatti noemde die ‘spiegelneuronen’. Je moet de betekenis soms afleiden uit de context waarin de woorden zijn gesproken. Op ‘Het is hier warm’ kun je zowel ‘Ja, hè’ antwoorden als ‘Ik zal het raam even opendoen’.”

Onze hersenen stellen ons in staat om te redeneren en de bedoelingen van anderen te snappen. Daar gaat het bijvoorbeeld mis bij autisten. De spiegelneuronen helpen hen niet om de betekenis af te leiden uit woorden. Kennis over taal en ons brein helpt om het onderwijs te verbeteren, zoals de leesmethodes. Hagoort: “Het schrift is een culturele verworvenheid waarvoor ons brein oorspronkelijk niet is uitgerust. Het leesproces moet dus gebruik maken van wat voorhanden is in ons visuele brein.”

Leren
Er zijn vele schrifttypen in de wereld, maar ze zijn allemaal toegesneden op symbolen die al in onze hersenen zijn opgeslagen. Het brein moet zich ook aanpassen aan het symmetrieprincipe: je kunt letters niet ongestraft omdraaien omdat dan de betekenis verandert. Hagoort: “Hoe kun je een taal goed leren als je maar twee tot drie uur per week taalonderwijs krijgt? Docenten weten in de praktijk het best wat wel werkt en wat niet. Hoe meer tijd je erin steekt, hoe beter, maar je moet in het leven keuzes maken en prioriteiten stellen. Meestal doe je het met wat je hebt en blijkt dat vaak ook voldoende voor wat je moet doen.” Kennis over de werking van het brein kan helpen bij het ontwikkelen van de juiste leermethode. De magie van taal berust wat Hagoort betreft dus op de werking van het brein.

Bernadet Timmer

vrijdag 25 juli 2014

De overheid als ‘tussenheid’


De overheid als ‘tussenheid’

Anders Werken is ‘hot’. In Almere zijn we er in elk geval druk mee bezig. Maar hoe denken anderen daarover? Enter Jurgen Hoogendoorn. Hij noemt zichzelf een ‘hackende guerrilla-ambtenaar’ en is adviseur van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam. Daarnaast maakt hij deel uit van het netwerk ‘Nederland wordt Anders’, het kennisplatform Tussentijd in Ontwikkeling en de organisatie van De Nieuwe Wibaut, een op gemeenteambtenaren gerichte praktijkleergang voor de omslag naar vraaggericht, ondernemend en in partnership werken.
Over één ding is hij al meteen heel duidelijk: “De Nieuwe Wibaut is geen wasstraat voor Anders Werken. Er wordt al te veel gepraat over loslaten. Wij weten het ook niet, dus zijn we dingen uit gaan proberen. Het is een expeditie, waarbij we bureaucraten proberen te verleiden in plaats van als overheid als ‘tussenheid’ te gaan werken. Dus: niet opleggen, maar meewerken. Jij bent de professional: welke bijdrage kun jij leveren vanuit jouw expertise?”


Spontane feestjes
Als goed voorbeeld noemt hij het Haarlemmerplein in Amsterdam. De gemeente maakte de plannen, renoveerde het plein en plaatste een fonteintje, telkens voorafgegaan door juridische bezwaarprocedures. Na dertig jaar strijd met bewoners en ondernemers is het plein eigenlijk van niemand. Hoe kun je het van de mensen maken? “We hebben het plein ‘ontmaagd’ door kleine initiatieven te nemen, door een rijkelijk gedekte picknicktafel neer te zetten, harten op de stenen te krijten, bewoners en ondernemers uit te nodigen voor een samenkomst met eten, drinken, muziek en dans. Door het leggen van die contacten gaat het nu goed en ontstaan er spontaan feestjes, terwijl er fysiek nauwelijks iets veranderd is aan het plein. Door dat soort interventies leg je het plein weer open, maak je het interessant.”
Permanent beter
Jurgen zegt dat hij onder de indruk is van het Arnhemplein in Almere. “Ik voelde dat het plein van de mensen was. Willen mensen meer, dan gaan ze het zelf ook regelen.” Hij vergelijkt het met Denemarken; een ‘hightrust society’, waar mensen elkaar vertrouwen, heel erg op zichzelf zijn, maar weten dat ze elkaar nodig hebben. “Het geeft niet dat het niet af is, anders kun je er niets meer aan toevoegen. Dat is niet het beeld dat landelijke professionals hebben van Almere, maar hier gebeurt het dus wel. Vroeger had je een probleem en schreef je een beleidsnota. Nu werkt dat niet meer. Je werkt niet meer aan complete oplossingen, maar aan ‘permanent beter’, een concept dat verder ingevuld kan worden.”


Niet alle dingen kunnen ‘bottom up’ gebeuren. Het bouwen en beheren van dijken moet bijvoorbeeld wel in orde zijn, anders heeft iedereen er last van. Jurgen: “De gemeente is niets anders dan een opgeschaald bottom up-initiatief.” Zijn criterium is: als initiatieven bijdragen aan het grote geheel, wil ik wel helpen. “Ik doe dat door de dialoog aan te gaan.”

Reorganisatieporno
Hij ziet een wijk als een voortdurend bewegende zwerm. Want wat er aan initiatieven is, is nooit door een groep te claimen. Wat hem betreft worden veel goede ideeën jammer genoeg verspild in prijsvragen; je zou alle inzendingen moeten benutten.
“Tot 2008 gingen we uit van groei en geld verdienen. Toen waren we ‘efficiënt’ georganiseerd, als een leger. Nu bedrijven we ‘reorganisatieporno’. Maar wat is de marktprijs van een school? Waarom niet samen de economische trap op en af? Dus samen de lusten én de lasten?”


Zijn conclusie: “Volgens mij moeten we elkaar opzoeken voor de best practices én voor de fouten. Jullie zijn welkom om overal te komen kijken. Ik denk niet dat er behoefte is aan beleid. Kom gewoon in actie en voer het maar uit, probeer maar, in niet al te grote stappen. En als je faalt, faal dan snel, zodat je iets anders kunt proberen.” Out-of-the-boxdenken? “Zorg eerst eens dat je gebruik maakt van de ruimte in je eigen box. Ga de discussie aan en laat je meerwaarde zien. Geen powerpoints, vergaderingen en verdienmodellen, maar een gesprek, vragen stellen en aanbieden te helpen. Houd op met denken in wij-zij. Probeer mensen niet te zien als vijanden die niets willen. Denk vanuit jezelf: hoe zou jij het doen? Vaak wil het bestuur wel, heeft de samenleving ook zin en heeft de gemeente wel een Gideonsbende. Zoek elkaar op, speel het spel en houd het licht.”

Bernadet Timmer
Meer weten? Volg de blog van Jurgen op www.deruimtemaker.nl of kijk op www.amsterdam.nl/denieuwewibaut

woensdag 2 juli 2014

WakaWaka: zon versus kerosine


WakaWaka: zon versus kerosine

WakaWaka is Swahili voor ‘schitterend licht’. Het is de favoriete uitspraak van Fozzie Bear uit The Muppets, de titel van een song van Shakira én de merknaam voor een lamp op zonne-energie. De directeur van de gelijknamige stichting is Cas van Kleef. Hij probeert daarmee de ‘energie-armoede’ te bestrijden; armoede die ontstaat door gebrek aan energie.

“Heel veel mensen rond de Evenaar zijn afhankelijk van kaarsen en kerosinelampen. Die geven slecht licht, waardoor ze ’s avonds nauwelijks productieve uren hebben. Er komen ook vieze dampen vanaf en ze zijn slecht voor het milieu.” Om over brandgevaar door omvallende lampen maar niet te spreken. Bovendien moeten velen ’s avonds naar buiten in het pikkedonker, bijvoorbeeld om hun behoefte te doen. Daarbij lopen ze het gevaar op slangen of schorpioenen te stappen. Meisjes en vrouwen lopen het risico op seksueel geweld. Daarnaast kost kerosine ook nog eens gemiddeld 20% van het inkomen.

Van Kleef zocht naar een manier om ze te helpen over te stappen van kerosine naar duurzame verlichting. “Mensen moeten wel investeren in die verlichting. En ze moeten het gemakkelijk overal kunnen gebruiken.” Mede dankzij de verbeterde techniek voor zonnecellen is de lichtopbrengst groter en de lamp goedkoper te maken. Je kunt er nu ook je mobiele telefoon mee opladen; een veelgebruikt artikel, ook in landen rond de Evenaar. “Als je producten maakt die voor ons goed genoeg zijn, zijn ze ook populair in die landen.”

Crowdfunden
Omdat de lamp snel en voldoende energie voor circa 80 uur LED-licht en een telefoonoplader moet opwekken, is hij efficiënt, maar ook duurder. Voor het eenvoudigste model, zonder telefoonoplader, betaal je 28 euro. Met oplader kost hij rond de 60 euro. Van Kleef: “We wilden echter geen concessies doen aan de kwaliteit.” Voor de start van hun bedrijf, ruim twee jaar geleden, gingen ze crowdfunden op internet; ze vroegen mensen in rijke landen meer te investeren in hun vinding, zodat ze mensen in arme landen minder hoefden te vragen, onder het motto ‘Share the sun, share your energy’. “We hadden 50.000 euro nodig om te kunnen beginnen. Uiteindelijk hebben we een miljoen euro opgehaald.”

Impact
Hun winst investeren ze weer in hun producten; externe aandeelhouders hebben ze niet. Ze maken gebruik van businessmodellen, zodat ze niet afhankelijk hoeven te zijn van donaties, zoals veel andere stichtingen. Van Kleef: “Je kunt goed doen en geld verdienen combineren.”
WakaWaka heeft een micronfinancieringsproject, waarmee ze de lampen verkopen tegen leningen. Vrouwen die met die microkredieten bedrijfjes hebben opgezet, verkopen de lampen door. “Dat heeft veel meer impact, omdat mensen er daardoor meer waarde aan toekennen en er veel zuiniger mee omspringen dan wanneer ze ze gratis zouden krijgen.” Van ondernemers die hen steunen krijgen ze veel (advertentie)ruimte. Zo raken ook anderen enthousiast.


Stroomstoring
Na een succesvolle actie voor Haïti kregen ze een grote bestelling van de International Rescue Committee. Want na medicijnen, drinken en eten blijkt energie en licht het meest gevraagde item door vluchtelingen. Nu gaan de WakaWaka’s onder meer naar Syrië. Opvallend genoeg is er ook grote vraag naar in Amerika, zodat ze ook bij stroomstoringen altijd licht hebben en energie om hun telefoon op te laden.
Zelf heb ik er nog geen een, al schijnen wel mijn tuinlampen op zonne-energie. Wellicht een leuk idee voor een kerstcadeau. Ik heb al eens een geitje gekocht voor een goed doel, maar die heb ik zelf nooit gezien. Bij dat project kwam mijn geld overigens in één grote pot, waaruit ook andere dingen betaald werden. Intussen hoor ik van steeds meer vrienden en collega’s dat zij een WakaWaka hebben; voor op de camping.


Bernadet Timmer

donderdag 12 juni 2014


Zero Plastic Week

Deze week (van 9 tot en met 15 juni) is het ‘Zero Plastic Week’. Sinds de komst van plastic bestek in Amerika in de jaren ’50 is plastic echter niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Kunnen we nog wel zonder?

Het Kenniscafé in de Nieuwe Bibliotheek in Almere wijdde al op 24 oktober 2013 een avond aan de toekomst van plastic. Prof. dr. Katja Loos, hoogleraar toegepaste materiaalkunde bij de Rijksuniversiteit Groningen, is daarbij een van de sprekers. Zij buigt zich over de bouwstoffen van plastics die bepalen of het hard of zacht, glad of ruw, vervormd of juist bestand is tegen hoge temperaturen. Zij synthetiseert de macromoleculen en polymeren tot plastics met andere eigenschappen.

Maïs en aardappels
“Wij gebruiken nog steeds hetzelfde (polystyreen) plastic als in 1950, zoals polyesther en nylon. De belangrijkst ontwikkeling is dat de olie opraakt. Dat is de grondstof van het huidige plastic en bijna alle chemicaliën die we gebruiken. Daarom proberen we nu andere grondstoffen te vinden, zoals suikers en oliën uit alles wat snel groeit, zoals maïs en aardappels.” De wetenschappers kunnen uit aardappels polymelkzuur halen, waarvan je allerlei producten kunt maken die nu nog van plastic zijn, zoals pennen en koffiebekers. In Californië is er nu zelfs een verbod op producten van afbreekbaar plastic voor grootverbruikers als McDonald’s en Starbucks.

Vliegtuigen en braadpannen
Purac in Gorinchem maakt afbreekbare bioplastics, onder meer voor de verpakkingen van voedsel. “Bedrijven zijn op zoek naar nieuwe materialen. Zo wil de luchtvaart- en chipindustrie sterke(re) materialen die dezelfde eigenschappen hebben als metalen.” Metalen zijn duurder dan plastic en minder makkelijk te verwerken. Bovendien zijn kunststoffen lichter en dat scheelt aanzienlijk in de brandstofkosten. Kunststoffen worden nu al gebruikt als coating van vliegtuigvleugels, tegen roestvorming en ter vermindering van de luchtweerstand. Een ander voorbeeld van een plastic coating vind je in de keuken: om te voorkomen dat voedsel zich aan de pan hecht bij het bakken, hebben veel braadpannen een teflonlaagje.

“In het laboratorium testen we de effecten van nieuwe vormen polymeren. Multinationals investeren in onderzoek naar nieuwe stoffen en toepassingen. We zijn altijd op zoek naar nieuwe polymeren. We proberen het wel zo milieuvriendelijk mogelijk te maken. Meestal gaat het bij nieuwe uitvindingen slechts om een gram die we synthetiseren. Daarmee kunnen we alles testen wat we willen.”

Plastic soep en weekmakers
Je hebt weekmakers nodig om plastics te verwerken, maar ook die hebben een slechte naam. Ze zijn al verboden voor gebruik in babyspeelgoed. “Voor melkzuurpolymeren heb je in feite geen weekmakers nodig. Ook daar zouden we meer onderzoek naar moeten doen. Maar mensen willen het liefst zo min mogelijk betalen voor hun plastic. En je kunt niet alles van polymelkzuur maken.”

Bij het zoeken naar nieuwe ‘plastics’ gaan de onderzoekers vaak uit van bestaande materialen die ze dan combineren met andere materialen. “Een compleet nieuw materiaal uitvinden is duur en neemt (te) veel tijd in beslag. In de toekomst zou je wellicht meer met computers kunnen doen.” Als een bedrijf overstapt op andere grondstoffen dan olie moeten ze de hele bedrijfsopstelling veranderen en alle machines aanpassen. Dat is voor bedrijven op dit moment nog te duur. “Zolang ze nog nieuwe oliebronnen vinden, zullen bedrijven niet zomaar overstappen op bioplastics.”

Waar zouden we zijn als we geen kunststoffen zouden hebben? “Niet hier. Onze kleding, de verpakking van ons voedsel, onze medicijnen, implantaten, vrijwel alles heeft te maken met plastics. Iedereen gebruikt dagelijks plastics. Kunststoffen hebben desondanks een slecht imago – en terecht. Denk aan de ‘plastic soep’ in de oceanen. We zouden nog meer onderzoek moeten doen naar recycling. Maar uiteindelijk gooien we zelf het plastic in de natuur. Met het ingezamelde plastic zouden we meer kunnen doen.”

Bernadet Timmer

NB: ook dit artikel is gerecycled.

vrijdag 16 mei 2014

Feeding the city


In de animatiefilm ‘Cloudy with a chance of meatballs’ maakt iemand een machine die het eten laat regenen. Dat lijkt een succes, maar als de inwoners steeds meer voedsel gaan vragen, gaat het mis; spaghettitornado’s en gigantische gehaktballen bedreigen de wereld. In de film komt het uiteindelijk goed, maar hoe brengen wij mensen weer veilig in contact met voedsel in hun eigen omgeving?
Het antwoord daarop wordt deels gezocht in stadslandbouw. In Almere, maar ook in Toronto, Lima, Milaan en andere grote steden. In ‘Stadslandbouwcafé´s’ delen steden hun ervaringen. Op 16 mei komen ze samen in Utrecht en op 16 april was Almere gastheer van zo’n café, in Schouwburg Almere. Toen ging het over ‘Feeding the city’, onder leiding van tafelheer Johan Bouwmeester en onder toeziend oog van een betrokken publiek. Het thema Growing Green Cities, bedacht in het kader van de Floriade Almere 2022, staat centraal in de ontwikkeling van Almere. Dat verwijst naar een beweging die het leven van stadsbewoners in alle opzichten duurzamer, gezonder en aantrekkelijker moet maken.

De ideale stad van Henk Meijer, project Floriade Almere 2022 (en Growing Green Cities) is een meerkernige stad, met een ‘groene en blauwe structuur’, een tuinstad zoals die ooit is bedacht door Ebenezer Howard. “Misschien verdubbelt de stad de komende dertig jaar. Dat moeten we doen op een zo duurzaam mogelijke manier. En dat kan.”
Dat staat ook in de concept Cultuurvisie Almere 2.0, al wil hij dat geen blauwdruk noemen: “Het laat zien wat er mogelijk is. Mensen én natuur dienen is onze opdracht. Het is voor het eerst in Nederland dat de stadslandbouw bepaalt hoe we ons landschap vormgeven. Dat zien we terug in de manier hoe we met water omgaan en heeft ook zijn weerslag op de economie. We wisselen ideeën uit met onze internationale partners om deze ideeën te verbeteren. Daarbij leren we ook van onze fouten.”
Ieder op zijn eigen niveau
Iedereen kan daar op zijn eigen niveau aan bijdragen: “Op macroniveau produceren we voedsel voor de wereldmarkt. Op mesoniveau ontwikkelen we steden. Mensen kunnen hier hun droom waarmaken op elk niveau tussen de eigen buurt en de wereld. Ze kunnen samen bouwen aan educatie, transport, ondernemingen en de openbare ruimte. Op microniveau helpen we de kleinste initiatieven groeien. Die ondersteunen we, zodat mensen hun eigen kracht ten volle kunnen benutten.” Wat hem betreft zal de Floriade daarbij helpen. Want dat gaat om ‘state of the art’ duurzaamheid, zowel sociaal en fysiek als economisch en ecologisch.


Lauren Baker is coördinator van de Toronto Food Policy Council in Canada. Ook zij ziet de ontwikkeling van inwoner naar ondernemer en van lokaal naar regionaal. “Het is niet meer dan logisch dat we verbinding zoeken met andere steden als het gaat om het vinden van nieuwe oplossingen.” Hoe organiseren zij stadslandbouw in een stad met ruim 2,6 miljoen inwoners? “We zijn ermee bezig sinds de ‘gezonde stad-beweging’ in de jaren ’80. Er is zelfs een VN-verdrag over gezondheidsbevordering getekend. Dat gaat ook over het werk dat mensen doen, de plek waar ze leven en het voedsel dat ze eten. De vraag was waarom in een grote, rijke stad als Toronto arme mensen leven die geen gezond voedsel hebben. Boeren, ondernemers, professoren, jongeren en gezondheidsdeskundigen proberen samen de stad hierover te adviseren.”
Het draait dus ook om (burger)participatie. Inwoners werken samen met de gemeente, stellen een actieplan op en voeren het uit. Zo kunnen ze zelf hun producten verkopen op lokale markten. Dit heeft ook effect op de voedselinfrastructuur; hiermee maken ze de stad een knooppunt voor de distributie van landbouwproducten. “Het is zeer succesvol, omdat het leuk is. Mensen voelen zich verbonden met het thema; het is praktisch, opwindend en stimulerend.”

Sociaal contact
In Lima draait ‘Growing Green Cities’ vooral om voedselveiligheid. De stad is erg vervuild, net als Mexico Stad en Santiago. Droogte en smog zijn een groot probleem. “Maar het is niet alleen maar ellende”, benadrukt Henk Renting, programmamanager RUAF Foundation Hij heeft regelmatig contact met de initiatiefnemers van stadslandbouw in die regio. “Voedsel verbouwen geeft het leven betekenis; mensen proberen daar hun verhouding met voedsel en omgeving opnieuw vorm te geven, omdat ze ooit van het platteland naar de stad kwamen en anders zijn gaan leven. Het belangrijkste doel is het zorgen voor voedsel voor iedereen in de stad; dat is ook een sociaal proces.”
Als voorbeeld noemt hij de school- en stadstuintjes, deels op voorheen verwaarloosde openbare plekken. Die geven mensen voedsel, een doel, een plek van samenkomst en geld door de verkoop van een deel van de oogst. Volgens Renting  kan overheidsbeleid daarbij helpen: “Je hebt altijd een verband nodig tussen de initiatieven en de overheid. In Almere beginnen we van onderop, maar we hebben ook een reactie nodig van bovenaf, zoals het faciliteren van opleidingen.”

Familie versus economie
“In Milaan is voedsel geen probleem, want iedereen heeft wel iemand in de familie die zich bezighoudt met landbouw”, zegt Andrea Calori, voorzitter van het International Urban-Rural Network URGENCI Milaan in Italië. “Het probleem is dat we niet op een moderne manier nadenken over duurzaamheid en de rol van voedsel in de stad. Landbouw zit in het DNA van de stad, maar we bekijken het nog steeds met een traditionele blik.”

Hier gaat het niet om de balans tussen platteland en stad, maar om het verbinden van consumenten. “Er zijn heel veel lokale markten en keuterboertjes, maar we hebben geen duidelijk beleid over ons voedsel. In Italië hebben we een sterke traditie van coöperaties, maar voedsel maakt daar geen deel van uit.” Duurzaamheid begint wat Calori betreft bij het dagelijks leven. “We proberen het familieleven te verbinden met onze economie. De rol van de beleidsmakers is dit te faciliteren en verbeteren, niet te reguleren. Zij kunnen het Europese en milieubeleid vertalen in lokaal beleid.”
In Almere houdt onder meer burgerinitiatief Vereniging Buitenstad zich bezig met stadslandbouw. Voorzitter Gerda Lenselink: “We hebben geluk met ons jonge en leergierige netwerk in Almere. In Almere krijgen we veel kansen en zien ze ook de noodzaak. Hier komen burgers, scholen, woningbouw en gemeente met elkaar in gesprek, ontplooien samen initiatieven en leren van elkaar. Zo ontdekken we welke initiatieven we nodig hebben.” Als voorbeeld noemt ze de Warmoezerij: “We werken op zeer kleine schaal, maar we komen er wel. Tot nu toe praten we er vooral over; we moeten het concreter maken. Wat moet je bijvoorbeeld betalen voor een stukje land?”

Businessmodel
Steeds meer plekken in Almere zijn bestemd voor stadslandbouw, maar internationaal verlaten juist steeds meer boeren de stad vanwege de hoge grondprijzen. Kunnen we iets doen aan die prijzen? Duurzaamheid is een noodzaak, vinden alle sprekers. Maar het is ook een businessmodel, zegt Meijer. “Een deel van de openbare ruimte zal altijd groen moeten zijn; of het nu een park, een speelplek of stadslandbouw is. Dat hoeft niet duur te zijn.” Ook Baker vindt dat de planners goed moeten kijken naar de landbouwsector en vraagt aandacht voor de nichemarkten. Daar is, met gebruikmaking van alle informatie die we al hebben, zeker ruimte voor in de stad, ook financieel.

Voorlopig is ons voedsel vooral in handen van handelaren. Zo probeerde stadsboer Tom Saat te volgen waar zijn producten naartoe gingen. Zijn broccoli belandde na de oogst in een distributiecentrum in Frankrijk en dook daarna weer op in een supermarkt in Almere. ‘Boer en filosoof’ Jan Huijgen wil daarom de balans die er ooit was tussen stad en platteland weer herstellen. Hij geeft de deelnemers nog wat vragen mee: “Wat is voedsel? Is het een product of een recht? Wie gaat daarover? En gaan we er op de juiste manier mee om?”
Bernadet Timmer
Meer informatie vind je op www.growthecity.eu 

donderdag 1 mei 2014

Creatief met slib


Als je op vakantie gaat, moet je ver rijden om net zo’n zoete zee tegen te komen als het Markermeer. Het trekt ook bijzondere vogelsoorten aan en je kunt er geweldig op zeilen. Over vijf jaar komt er misschien nog een attractie bij: een eiland.

Slib is een echt Nederlands product: we zijn erop gebouwd. Het is een soort fijne modder. Maar het ene slib is het andere niet. Zo ziet het slib uit het Markermeer eruit als een grijzig goedje, dat blijft zweven in het water en zo het leven van planten en dieren bemoeilijkt. Toch kan ook dit een bouwsteen zijn.  

Het Markermeer is niet uit zichzelf ontstaan. In zijn roemruchte geschiedenis is het afgescheiden van het IJsselmeer en waren er plannen om het in te polderen. Al vanaf de jaren ’70 zijn daar debatten over, maar de overheden spraken af dat dat niet gaat gebeuren. Daardoor heeft het meer een aantal grote gebreken, zoals het ontbreken van natuurlijke ondieptes waar vissen kunnen paaien. Toen het nog Zuiderzee was, zat het vol met zoetwatermosselbanken en vis, maar sinds een jaar of vijftien neemt die hoeveelheid enorm af, waardoor ook de vogels wegblijven. Door de Houtribdijk kan het slib nu niet meer weg. Er ligt nu een laag van decimeters slib op de bodem, losgewoeld door harde wind en golven. Ruwweg 50.000 van de 70.000 hectare Markermeer heeft een bodem waar bijna geen leven meer in zit.

Marker Wadden
Rijkswaterstaat en ingenieursbureaus zijn al tijden aan het berekenen hoe het beter kan. Daarom heeft projectdirecteur ‘Marker Wadden’ Roel Posthoorn bij Natuurmonumenten een plan uitgewerkt voor een gezonder Markermeer. “We moeten het gaan onderhouden. Het nadeel is dat het een relatief onbekend gebied is. Het Marker- en IJsselmeer is als topnatuur aangewezen. Tweeënhalf jaar geleden merkte je dat de groeiplannen van Almere stokten en daarmee de ontwikkeling van wegen én natuur. Want uit die groei zou ook de investering van de natuur betaald worden. Om te voorkomen dat er niets gaat gebeuren, hebben we alle maatregelen op een rij gezet. Met het idee de Marker Wadden, een archipel van eilanden van Almere tot Enkhuizen, kunnen we de bodem weer gezond maken en de visstand weer op peil krijgen.”

Ze willen in 2016 beginnen met de eerste stap: een groot eiland ter hoogte van Lelystad. “We leggen onder water een geulenstelsel aan, waardoor de natuur voor ons aan het werk gaat: met een storm komt al het slib in beweging en daalt neer op de diepste plekken. Wat we uitgraven aan klei en zand gebruiken we om een ringeiland van te maken. Het slib pompen we in dat atol, waarna het indikt en we er land van kunnen maken. Dat zullen we moeten beschermen tegen de kracht van de golfslag. Het stuk in de luwte kan een zandstrand krijgen.”

Ook voor mensen
Wat Posthoorn betreft voegt het veel toe aan wat het Markermeer te bieden heeft, want de eilanden worden ook toegankelijk voor mensen. “We maken een plek die mooi is en waar je naartoe kunt met je zeilboot of een veerboot, waar je aan kunt leggen, vogels kunt zien, et cetera.” Daarvoor zijn nog wel een paar spelregels nodig, want “mensen kunnen elkaar nog wel eens in de weg zitten. We zijn met veel groepen in gesprek om te kijken wat we ervan kunnen maken, zonder dat we politieagentje hoeven te spelen.”  

In 2020 kan het eerste eiland volgroeid zijn. Komt er daarmee een einde aan het ronddwarrelende slib? “Het zou dweilen met de kraan open kunnen zijn, maar ik denk dat we veel sneller dweilen dan de kraan druppelt. We proberen hiermee het natuurlijk evenwicht te herstellen. Langs de kust van Noord-Holland zie je veel meer waterplanten: die houden het slib vast. En als de mosselen weer terugkeren, kunnen zij heel veel slib uit het water filteren. We realiseren ons dat we niet alles weten. Daarom gaan we nu eerst het eerste eiland bouwen en onderzoeken. Dan weten we of we succesvol kunnen zijn.”

Bernadet Timmer
Communicatie