maandag 5 augustus 2013

Wie is de baas over de taal?



Zelfs over deze titel zijn taalkundigen het niet eens. Sommigen menen dat ‘wie’ eigenlijk ‘wat’ moet zijn, omdat niet een persoon, maar een instantie zorgt voor regels en wetten. Ook van ‘bazen’ willen we in Nederland niets weten. Moet ‘over’ niet ‘van’ zijn? En wat bedoelen we eigenlijk met ‘de taal’?

Genoeg stof tot nadenken dus, tijdens het publiekssymposium ‘Wie is de baas over de taal?’, op 15 juni georganiseerd door het Taalcentrum van de Universiteit van Leiden. Want wie maakt die regels eigenlijk, waar wij ons bij het schrijven in het Nederlands aan moeten houden? En wat gebeurt er als je je niet aan die regels houdt?
Litouwen heeft daarvoor de taalpolitie. Gebruik je daar niet de standaardtaal in de krant, een tijdschrift of in advertenties, dan krijg je een boete. Dat bestaat in Nederland niet; niemand gaan aan de ‘taalschandpaal’. Sterker nog: de meeste regels over de Nederlandse taal zijn in geen enkel officieel document vastgelegd. Over spelling zijn wel duidelijke afspraken gemaakt in het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie (1980), over grammatica niet.

De taalgemeenschap
Vlaming Geert Joris is algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Die geeft advies over het Nederlands taalgebruik, in de hoop dat schrijvers, leerkrachten en media het overnemen en zo een voorbeeld zijn voor grote groepen mensen. Wat Joris betreft is de taalgemeenschap dan ook de baas van de taal. Met boegbeelden als Johan Cruyff, Van Kooten en De Bie en bevolkingsgroepen die andere woorden en taalconstructies gebruiken en veel navolging krijgen. “De taal ontwikkelt zich onder invloed van allerlei groepen. Het is een beschreven normsysteem, waar je je eigen invulling aan kunt geven.”

De overheid
Wetenschappers proberen samen met uitgeverijen het Nederlands te standaardiseren in woordenboeken en voor de taal- en spraaktechnologie. Ook overheid en onderwijs zitten bovenop de taalontwikkeling, want voor het leren en toetsen van taal is een standaard nodig. In Frankrijk schrijf de overheid zelfs Franse termen voor. Moeten wij ook ten strijde trekken tegen de ‘verengelsing’ van het Nederlands? Joris: “Daar is in Nederland waarschijnlijk geen maatschappelijk draagvlak voor. Er is wel behoefte aan houvast, met name in het onderwijs.” Om snel en eenvormig te kunnen (leren) schrijven en lezen is regelgeving nodig, zoals die voor spelling. “Dat kunnen we niet aan ‘het volk’ of de commercie overlaten.” De officiële spelling zal overigens de komende tijd niet veranderen: “Daar zit niemand op te wachten. We zetten het pas weer op de agenda als er behoefte aan is.”  

Je imago
Jan Renkema is hoogleraar Tekstkwaliteit aan de Universiteit van Tilburg en auteur van de Schrijfwijzer. Volgens hem moet de vraag zijn: ‘wat stuurt mijn taalgebruik?’ Een antwoord heeft hij ook: “mijn gewenste imago”. Zo gebruikt de NS het woord ‘vertraging’ niet meer, maar heeft het over een trein die ‘aankomt over vijf minuten’. Het gewenste imago stuurt je taalgebruik in een specifieke omgeving. De Taalunie of het Genootschap Onze Taal kan wel iets over ons taalgebruik zeggen. Zeker als er spraakverwarring is. Want als iedereen erover gaat, gaat niemand erover.

Onze normen
“Als we geen personen of instanties kunnen aanwijzen, moeten het normen of conventies zijn die de taal aansturen. Overheid en onderwijs beschrijven de norm, zij zijn daarover niet de baas. Het is descriptie, geen prescriptie; beschrijven, niet voorschrijven. Je hebt de vrijheid om op jouw manier je boodschap over te dragen. Als de descriptieve en prescriptieve kant niet de ruimte krijgen, dan gaat er iets kapot in de taal.” Hoe regelen wij gewoonten? Als ze nut hebben, worden ze vanzelf geaccepteerd. Je bent in overtreding als je je daar niet aan houdt. Alle regels die organisch zijn ontstaan, ontstaan zoals een kring ontstaat rond een straatartiest: omdat we zo allemaal het beste zicht en de ruimte hebben. De meeste taalgebruikers zijn tevreden met de regels die we hebben. Het gezag van een woordenboek is dus zo groot als het gezag dat eraan toegekend wordt. “Je vraagt alleen ‘wie heeft het hier voor het zeggen?’ als jou iets niet zint, als je iets niet aanstaat. Als je kinderen een snoepje geeft als ze ‘de juiste’ woorden gebruiken, dan ben je de baas van de snoeptrommel, niet van de taal.”

De Renaissance
Volgens Joop van der Horst, verbonden aan de Universiteit van Leuven en auteur van onder meer ‘Het einde van de standaardtaal’ zijn taalveranderingen deel van cultuurveranderingen. Onze ideeën over taal stammen uit de late Middeleeuwen en de vroege Renaissance. Die cultuur begon in 1860 af te lopen en was in 1970 ten einde. We kregen meer en grotere woordenboeken, een strengere, vaste spelling en de nadruk op zichtbare taal, plus het idee dat taal bestaat uit meerdere talen, niet alleen uit Latijn. Een soort verkaveling dus. “Onze taalcultuur is een algemeen Europees verschijnsel. Het verdwijnen van onze taalcultuur ook. Dat komt onder meer door de komst van de computer. Kinderen schrijven steeds minder goed, want schrijven met de hand doen ze nauwelijks meer, alleen nog in het onderwijs.”

Het hart
Classicus, toneel- en romanschrijver, dichter en columnist Ilja Leonard Pfeiffer vindt de ophef rond het Koningslied ‘een uiterst leerzame casestudy’. “Alle Nederlanders mochten bijdragen. Het resultaat was verbluffend.” Er kwam een storm van protest, vooral over de erbarmelijke kwaliteit van de tekst. Toen John Ewbank het lied terug wilde trekken, kwam er een tegenactie: die taalfouten waren mooi, want het was een lied van het volk. De taal kwam ‘recht uit het hart’ en Van den Ende vond het ‘een rete-commercieel lied’. “Dat het taalfouten zijn, weerspreekt niemand. Het tegenargument is, dat de taalfouten niet erg zijn, omdat ze een keurmerk zijn van authenticiteit.”

De groep
Maar ‘taal is van ons allemaal’ slaat volgens hem nergens op. “Alsof het Nederlands een pannenkoekenhuisje langs een fietsroute is en de Schrijfwijzer een wegwijzer. Taal is een levend wezen dat traag, maar onontkoombaar verandert door het gebruik ervan. Het is geen linguïstische, maar een sociaal gemotiveerde kwestie. Je praat zoals de groep waar je bij wilt horen: het ‘sociolect’. Daarmee onderscheiden we ons nadrukkelijk van andere groepen waar we ons niet mee willen associëren. We hebben taalonderwijs ingesteld om goed Nederlands te leren, maar mensen ontwikkelen zelf wel taal.” We maken wel afspraken, maar die zijn niet consequent. Schrijfwijzers geven op zijn best de richting aan.

Dichters
Pfeiffer besluit: “‘Goed Nederlands’ bestaat niet. De overgrote meerderheid praat zoals ze danst: ongeïnteresseerd, met de handen in de zakken tegen elkaar opbotsen zonder enig besef van elegantie. Onze taal gaat uiteindelijk over esthetiek. We moeten het aan professionals overlaten om te bepalen wat goed Nederlands is; de dichters. Iets wat mooi is, is goed.”

Het Engels
Hoogleraar Engels aan het Leiden University Centre for Linguistics, Ingrid Tieken, ziet het Engels in Nederland van een vreemde taal naar een tweede taal verschuiven. De vermenging van het Engels met het Nederlands is geen gebalanceerde mix op alle niveaus. Er zijn ook niet veel Nederlandse woorden in het Engels terechtgekomen. Maar wij gebruiken wel veel Engelse leenwoorden, bedenken er zelf een paar en taalpuristen protesteren ertegen. Toch valt bijna niemand meer over het gebruik van Engelse termen in het Nederlands. Nederlanders spreken veel vreemde talen, maar overschatten over het algemeen hun kennis van het Engels. Crystal (2006) noemde het gebruik van het Engels door Nederlanders ‘Dunglish’. In Engelse scholen verdween in de jaren ’70 het grammaticaonderwijs. “Mensen werden onzeker over hun taalgebruik en kregen behoefte aan leiding. De vraag naar en het aantal taalhandleidingen nam enorm toe. Mensen willen een eigen stijlgids, een taalbewaker.”  

De Republiek
Jeroen Wiedenhof is universitair docent Chinese taalwetenschap aan het Instituut voor regiostudies en taalwetenschap. “Chinees is het eerste standaardschrift ter wereld. In het boek over de grammatica van het Mandarijn is de boodschap: gebruik de taal van het moederland correct. Strijd voor zuivere en gezonde taal.” Tot in de twintigste eeuw werden teksten overgeschreven en uit het hoofd geleerd. De symbolen van het klassieke Chinees die Chinezen tot 1920 moesten leren, werden echter verder niet gebruikt in het sociaal verkeer en door de meesten niet eens meer begrepen. De Republiek China (vanaf 1912) wilde kinderen spreektaal leren schrijven. De keus viel op het Pekinees, maar toen kwam de Burgeroorlog ertussen. In 1949 maakte Volksrepubliek China een grootschalig programma voor alfabetisering en vereenvoudiging van het schrift. Rusland had toen gesimplificeerd Chinees ‘op de plank’ liggen voor de Aziatische bevolkingsgroepen in Siberië. Met dit ‘Pinjin’, een transcriptie of fonetische vertaling van de symbolen in letters, werd het Mandarijn in China verspreid.  

Welvaart
Maar taal is niet alleen schrift en de pen als symbool voor taal of (hand)schrift is ook aan het verdwijnen. Chinese docenten klagen over het handschrift van hun leerlingen. Nog niet alle karakters zijn beschikbaar op de computer omdat elk karakter een eigen code heeft, maar dat kan snel veranderen. China kent steeds meer regionale dialecten. “Waar mensen meer met elkaar praten, wordt de taal eenvormiger. Misschien heeft dat te maken met de toegenomen welvaart en de (daardoor) afgenomen macht van de overheid.”

Conclusie
De baas van de taal is niet zonder meer aanwijsbaar. Een standaardtaal kan echter niet bestaan zonder iets of iemand die de taal reguleert. Het lijkt echter op een jury die prijzen uitreikt; een zeer arbitraire aangelegenheid. Maar in onze turbulente omgeving moet taal wel veranderen. Het is een biologisch systeem; er is geen goed en kwaad, vooral symbiose. Toch wordt niet gevraagd wat iedereen ervan vindt. Want zodra je een grotere groep mensen bijeen hebt, gaan ook machtsfactoren een rol spelen. Deelnemers conformeren zich vrijwillig aan een sociale norm. Kritische denkers zetten zich af tegen die norm. Zij zijn de taal de baas.

Bernadet Timmer

woensdag 31 juli 2013

Het ultieme vakantiegevoel


Druk, druk, druk. Zelfs in de zomer haast je je van de ene klus naar de andere. Want het moet af, je leidinggevende wacht op antwoord, morgenochtend is dat overleg al en wat gaan we eigenlijk eten vanavond? Gedachteloos drinkt je je vierde bekertje automatenkoffie. Je lichaam is hier. Waar zijn je gedachten?

Ga even zitten. Heb je het warm? Hoe smaakt je koffie? Welke geluiden hoor je om je heen?

“Heb aandacht voor dit moment; gisteren is al geweest en morgen bestaat nog niet.” Tijdens een zomerse workshop ‘Mindfulness’ zet Laura, een getrainde collega, me letterlijk weer met de voeten op de grond. “Het is het openlijk en vriendelijk gewaar zijn van de dingen die om je heen gebeuren. Het gaat heel weinig over doen en heel veel over niets doen. Vaak voelen we ons schuldig als we niets doen. We krijgen enorm veel prikkels die ons aanzetten tot actie en doen veel op de automatische piloot, waardoor we de meeste dingen onbewust doen. Terwijl je nog met het ene bezig bent, ben je met je gedachten al weer ergens anders.”

De Amerikaanse dokter Jon Kabat-Zinn bouwde deze van oorsprong boeddhistische filosofie over indachtigheid in de jaren ’70 om tot een training van acht weken en noemde het ‘Mindfulness based stress reduction (MBSR). Het wordt ook in Nederland gebruikt door therapeuten om stress, pijn, depressies en burn-out te voorkomen of verlichten. Het schijnt zelfs te helpen tegen stotteren.

Croissantje
Bij toepassing maak je kans op het ultieme vakantiegevoel, het punt waarop je alleen maar ‘bent in het moment’ en je enige zorg hooguit bestaat uit waar je je croissantje gaat halen. De kunst is die ‘staat van zijn’ toe te passen in je dagelijks leven.

We beproeven een aantal testjes uit de training. Stel: je komt van Mars en krijgt een rozijntje. Wat doe je? Na je eerste vraag (‘Wat is dit???) ga je waarschijnlijk kijken, voelen, ruiken en misschien wel luisteren en proeven. Je gebruikt al je zintuigen. Zo kun je elk alledaags ding weer met een frisse blik bekijken, of het nu gaat om een kopje koffie of een regenbui. “Je observeert jezelf, je gedrag en je reacties en ziet je ervaringen zoals ze eigenlijk zijn.”

Je kunt hierbij op de grond gaan liggen, maar rechtop in een stoel zitten met je voeten op de grond is ook prima. Geef jezelf drie minuten adempauze, al is het op het toilet. Laura: “Je hoeft niets te veranderen. Accepteer het zoals het is. Wees aardig voor jezelf.”

Wat ook kan: schrijf op wat je energie geeft en wat je energie kost. En plan dat wat je energie geeft in je agenda, als tegenwicht voor de rest. Wellicht kun je die ‘moetjes’ op den duur veranderen in iets dat je wel leuk vindt. Maar dat is voor later. Je bent nu in het nu…

Bernadet Timmer

Meer info: www.vmbn.nl
Oefeningen op de mp3: www.nouddehaas.nl
Filmpje over westerse mindfulness: www.youtube.com/watch?v=PEJGPuPFIvc

vrijdag 12 juli 2013

De C van seduction


De C van ‘seduction’ is niet dezelfde als de C van communicatie. Toch zie je dat onderzoekers, organisaties en overheden opvallend vaak het toverwoord ‘verleiding’ gebruiken als ze communicatie inzetten om gedrag te veranderen. Van stoppen met roken en afval scheiden tot alcohol boven de 16 jaar.

Niet straffen voor fout gedrag, maar verleiden tot goed gedrag. Door het gebruiken van klinkende slogans, strenge woorden, goede en slechte voorbeelden uit de praktijk, enge foto’s of tot nadenken bedoelde filmpjes. Daaraan gaat vaak een heel proces vooraf. Een nieuwe loot aan de boom der verleiding is een instrument uit de gezondheidszorg dat door PR-bureau Bewijskragt is omgebouwd tot communicatie-instrument voor gedragsverandering: InterventionMapping (IM). Volgens de site gaat het niet om intuïtieve, maar wetenschappelijk bewezen gedragsbeïnvloeding ‘op basis van inzichten uit sociale psychologie en andere gedragswetenschappen’.

Geen zin, geen tijd, geen idee?
Er zijn zes stappen nodig voor goed gedrag. De analyse van het probleem staat of valt volgens de makers met de precieze formulering ‘in termen van gedrag’. Wie doet wat niet goed? Maar: als je uitgaat van persoonlijk gedrag, kun je de oplossing dan wel toepassen op een hele, diverse groep? Zo ervaart ‘de doelgroep’ het totaal niet als een probleem.

Bij stap twee, de bepaling van wat het gewenste gedrag is en wie dat moet gaan vertonen, gaat de meeste aandacht uit naar de ‘onderliggende factoren’. Heeft iemand geen zin, geen tijd of geen idee? Daar is een reden voor. De vraag is of je tijdens het onderzoek het lek wel boven water krijgt en of die factoren te beïnvloeden zijn: van frustratie om een traagwerkende computer tot een slechte jeugd en alles daartussenin.   

De daaropvolgende stap is de keuze voor een of meer methodes. Dat veronderstelt psychologische kennis van de manieren waarop je gedrag kunt veranderen. ‘Wat het beste werkt hangt af van de doelgroep en de omstandigheden’ concludeert Bewijskragt. Dat wisten we als communicatieprofessionals al, maar als we daarvoor moeten doordringen in de psyche van de mens, hadden we beter een andere studie kunnen kiezen.

Plannen
Een communicatieplan willen ze het niet noemen, maar als vierde stap bevelen ze aan de eerste drie stappen uit te schrijven. Al is het maar om je opdrachtgever te verleiden tot een akkoord en de uitvoerders ‘een houvast’ te geven. Bij stap vijf voeg je daar een implementatieplanning aan toe. Een cultuurverandering is echter niet te plannen, al beschrijf je nog zo goed wie op welk moment in actie moet komen. Als je kijkt naar de opkomst en het gebruik van social media gaat het vooral om het inspelen op trends en gebeurtenissen die al gaande zijn en het vinden van platformen en personen die daar betekenis aan kunnen geven.

De finale stap is de evaluatie; kijken of het gedrag echt veranderd is. Of dat zo is en of dat door jouw inspanningen is gekomen, is moeilijk te achterhalen, maar juist belangrijk om te weten. Drinken tieners nu minder? En blijven ze dat doen? En doen ze dat omdat ze daarmee gezonde hersenen willen houden of doen ze dat omdat drank duurder is of er vaker wordt gecontroleerd? En, als we het vertalen naar organisaties, werken die genoemde weerspannige baliemedewerkers vanaf nu echt met meer plezier dankzij een nieuwe  computer? Of kun je misschien beter ander werk vinden voor die ene notoire klagende collega (of de baas!), die de sfeer in de groep blijft verzieken? Daar helpt geen communicatie tegen. 

De makers noemen het een flexibel plan, omdat het ‘voortdurend vraagt een paar stappen vooruit of terug te denken’. Door het in planvorm te gieten, bieden ze die indruk niet. Uiteraard bieden ze trainingen aan waarin je leert werken ‘op basis van theorieën uit de psychologie’. Wil je echt achter iemands beweegredenen komen, dan is dat een nogal oppervlakkige aanpak, gezien de diepte van het vak. De verkenningen op dat gebied zijn interessant, maar bieden nog steeds geen garantie voor gewenst gedrag. Ik ben nog niet verleid.

Bernadet Timmer

vrijdag 5 juli 2013

De organisatie van de communicatie


Zeker nu, in tijden van krimp en bezuinigingen, moeten we meer met minder mensen doen. Dat geldt ook en misschien nog wel extra voor de afdeling Communicatie. Hoe gaan organisaties daarmee om? Welke keuzes maken zij en wat zijn de gevolgen?

Communicatievakorganisatie Logeion wijdde begin juli een ‘Vakimpuls’ aan de organisatie van de communicatie. PR- en issuemanager Rabobank Erik Lagerweij is een van de sprekers. Hij vraagt zich af hoe zuiver je de regels van communicatie en organisatiekunde kunt toepassen in de praktijk. En over welke organisatie je het dan hebt; de manifeste (identiteit), de veronderstelde (imago), de onderzochte (wetenschappelijk) of de vereiste organisatie (voldoen aan de eisen en de vraag)?

We willen professioneler gaan werken, werkprocessen verbeteren, strategischer zijn, meer aandacht voor samenwerking en minder ‘waan van de dag’. “De bezuinigingen zijn al een heel belangrijk kader. Maar in de theorie wordt niet gekeken naar de context: de cultuur, de historie. De realiteit is vaak vele malen ingewikkelder dan gedacht.” Zo wordt het organigram een stuk complexer als de ‘bijsluiter’ erbij komt: wie legt waarover verantwoording af aan wie, wanneer en waarom? “Het denken stopt bij het harkje.”

Arbeidsverdeling
De volgende vraag is dan: wie doet wat? Hoe is de arbeidsverdeling geregeld? Dat kan namelijk op verschillende manieren:
  1. Functioneel: naar werk, zoals woordvoering of redactie;
  2. Product- of dienstgericht: naar ‘assortiment’, zoals organiseren of adviseren;
  3. Geografisch: naar gebied, bijvoorbeeld per stadsdeel of regio;
  4. Doelgroepgericht: naar ‘markt’, zoals jongeren of allochtone vrouwen;
  5. Themagericht: naar issue, zoals verkiezingen of kavelverkoop.
“Je kunt niet al die richtingen samenpakken. Als je één criterium kiest, sluit dat een andere op hetzelfde niveau uit. In de praktijk zie je vaak een combinatie. Dat levert problemen op, omdat niet duidelijk is wie waarover gaat.” De keuze is afhankelijk van de taken die je hebt en de afspraken die je maakt. Het hangt ook af van de afdeling, werkwijze, sociale structuur en onderlinge samenwerking. “Je wilt geen team dat altijd de mooiste klussen krijgt, dan krijg je disbalans op de afdeling.”

Kies je voor meer strategische communicatie en proactiviteit, dan heb je een kleinere span of control, een flexibeler afdeling en minder vaste kosten. Nadeel is dat je weinig controle hebt op je communicatiemiddelen en hoge transitiekosten door personele frictie. “Uiteindelijk gaat het erom dat we beter moeten aansluiten bij de wensen van de klant.” Dat kun je onder meer bereiken door ‘beleid in aanraking te brengen met communicatie’ (Factor C) en ‘buiten naar binnen te halen’ door onderzoek en monitoring.

Waar zijn we eigenlijk van?
Het ministerie van BZK heeft nu vier teams: interne & corporate communicatie, woordvoering, beleidscommunicatie en onderzoek & monitoring. Zij maken afspraken over onderling overleg, om een eilandcultuur te voorkomen. Ook de ING-bank is volgens het functionele principe ingericht. Onder de CEO werkt het hoofd corporate communicatie met vier teams aan interne communicatie, externe communicatie, mediarelaties en branding.
Maria Verheij is het nieuwe hoofd interne communicatie ING. Voor een efficiënte afdeling zocht zij eerst een antwoord op de vraag: ‘waar zijn we eigenlijk van?’

“Onze missie voor interne communicatie is: ervoor zorgen dat alle medewerkers zich onderdeel voelen van een groter geheel.” Ze heeft het echter alleen over ING Nederland, terwijl de bank een internationaal bedrijf is. De afdeling verkrijgt haar mandaat onder meer door onderzoek. De focus ligt op corporate communicatie en het ondersteunen van interne opdrachtgevers. Het nadeel van die centralisering is dat opdrachtgevers hun ‘eigen’ communicatiemedewerkers missen; ze krijgen strategisch advies, maar nauwelijks ondersteuning in de uitvoering. Verweij besteedt daarom extra aandacht aan autoriteit - wat je zegt moet waar zijn, en betrouwbaarheid - zorg dat mensen bij jou kunnen vinden wat ze zoeken. Het resultaat is: duidelijkheid over rollen, een goed verdedigbare missie, beter meetbare communicatieactiviteiten en een grotere effectiviteit van communicatie.

Beweging
Ook bij de gemeente Utrecht zijn ze ‘niet meer de zendende overheid die het wel even gaat regelen’. “We veranderen steeds meer in een organisatie die partijen bij elkaar brengt. Daarmee verandert ook de rol van communicatie”, zegt hoofd communicatie Eelko van den Boogaard. In de communicatiegeschiedenis ziet hij de beweging van persvoorlichting via publieksvoorlichting naar individuele medewerkers die zelf het contact zoeken met hun klanten. “Sommigen kunnen dat (nog) niet, sommigen kunnen dat beter dan wij en sommigen zullen het nooit leren. Dat is een enorme verandering in inzet.” Onze rol verschuift steeds meer naar het bij elkaar brengen van partijen en het organiseren van een debat. Daarna is het aan de betrokkenen; zij overtuigen elkaar, onder meer via social media.

Netwerkorganisatie
“Als we buiten vinden dat we een netwerkorganisatie moeten zijn, moeten we dat binnen ook zijn.” Zijn afdeling heeft nu een honingraatstructuur. Er zijn geen hiërarchische lijnen meer, diensten zijn opgeheven en de organisatie is 20% kleiner. De indeling is functioneel ingericht in politiek, concern, ontwikkeling en uitvoering. Elk onderdeel heeft een aantal communicatieadviseurs en kernliaisons. Een senior geeft leiding aan een team, maar is niet langer inhoudelijk verantwoordelijk. Alle communicatieprofessionals zitten in één communicatiebureau en worden steeds flexibeler ingezet in de hele organisatie.

Hij noemt de randvoorwaarden gunstig: “Bezuinigingen, veranderingen in de organisatie en de samenleving geven het urgentie en we hebben de steun van de gemeentesecretaris.” Zijn advies: “Zorg dat de eigen medewerkers in een rol komen waarin je adviseert, maar niet meer zelf doet.” Daarvoor hebben ze een ‘communicatiewinkel’ ingericht. Daar vinden medewerkers formats, handleidingen en de huisstijl en zien ze hoe je bijvoorbeeld een nieuwsbrief maakt. “Je kunt wel samen sparren over de kernboodschap en achteraf nog even meekijken, maar de uitvoering doen de medewerkers zelf.” Er worden dan ook heel veel trainingen gegeven voor schrijfvaardigheid, middeleninzet, bijeenkomsten organiseren, etc. Kreeg hij van opdrachtgevers eerst als antwoord op de vraag ‘wat wil je?’: “Doe mij maar vier fte” of “Elke maand een nieuwsbrief”, nu hoort hij steeds vaker “Ik wil zorgen dat mensen weten wat ze moeten doen”.

Oude vragen
Hij waarschuwt: “Het is een enorme gedragsverandering: de medewerkers moeten het doen en de projectleiders worden verantwoordelijk.” Wat ook niet helpt is dat de organisatie kleiner wordt. “Sommige dingen kunnen we niet (meer) doen en andere medewerkers kunnen dat niet altijd zelf oppakken. Er worden fouten gemaakt, want mensen kunnen niet automatisch wij jij kunt. Bovendien blijven oude vragen leven: de omgeving wil een uitvoerend communicatiebureau.” Daarnaast leeft op de communicatieafdeling de angst ‘Straks hebben ze ons niet meer nodig’. “We hebben een duidelijke definitie nodig van onze rol: waar zijn we nu van? Door dit proces zijn we naar binnen gekeerd, terwijl we eigenlijk voor buiten zijn; ook het college wil ‘oogsten’, want de verkiezingen komen eraan.”

Bernadet Timmer
Communicatie

woensdag 12 juni 2013

“Elke organisatie heeft de plicht een mooiere toekomst te verzinnen”

 

Verbindingen leggen en bouwen aan vertrouwen, dat is de rode draad van het Logeioncongres én de kracht van communicatie, het thema van het congres. Niet de middelen of de media, maar de mensen zijn de kracht van communicatie. Volgens Frank Kalshoven zijn communicatiemensen de verbindingsofficieren naar een mooiere toekomst.

De locatie van het congres is veelzeggend. Fort Voordorp in Utrecht straalt uit wat communicatie wil zijn: krachtig, een stevig bolwerk en tegelijk open en multifunctioneel inzetbaar. ‘Mentalist’ Dan Lefay trapt af en zet de toon door letterlijk te manipuleren met kaders. Hij weet dat we gewoontedenkers, patroondenkers zijn. Dat wij zien wat wij verwachten, hopen en misschien wel vrezen te zien. Vandaag laten we onze modellen los en vormen nieuwe kaders om de ‘gevoelde realiteit’ te veranderen. En dat is hard nodig, want sombere beelden over de toekomst domineren: ‘onze kinderen gaan het slechter krijgen’.

Spreker Frank Kalshoven, econoom en publicist van onder meer de Volkskrantcolumn ‘Het spel en de knikkers’ vraagt ons: hoe kunnen communicatieprofessionals helpen de wereld beter te maken? Daarvoor moeten we ‘helder denken’; denken in stapjes. “De eerste stap is kijken. Stel je oordeel uit. Waarom zouden we nu niet aan de vooravond staan van een periode van groei en bloei?”

Neem een hypotheek op de toekomst
Hij neemt ons mee naar de jaren ’50, toen veel Nederlanders emigreerden terwijl we juist aan het begin stonden van een zeer welvarende periode. Aan de arbeidsduur is sindsdien niet veel veranderd; de arbeidsproductiviteit en ons inkomen zijn echter verviervoudigd. “Dat komt omdat we slimmer zijn gaan werken.” Toch kunnen we ons ook nu niet voorstellen dat we over zestig jaar vier keer zo rijk zijn als nu.
Door de crisis heeft er een omslag plaatsgevonden van ‘schuld is goed’ naar ‘schuld is slecht’. Maar als je kijkt naar de langetermijnschuld van de overheid in relatie tot het bruto nationaal inkomen, stelt die staatsschuld historisch gezien niets voor. Kalshoven: “Je gaat een schuld aan als je vertrouwen hebt. Hoezeer durven wij een hypotheek te nemen op de toekomst?”

Laat ‘het gemiddelde’ los
De samenleving is veranderd: je kunt niet meer denken in homogene groepen. Onze samenleving is heterogeen, want steeds meer mensen wijken af van het ‘gemiddelde’ dat we berekend hebben. “Dit is de revolutie die we kennen, maar niet begrijpen”, zegt Kalshoven. Die worsteling zie je onder meer in de zorg. Zo krimpt de beroepsbevolking intussen net zo hard als het aantal 65-plussers stijgt. We beginnen ons nu pas te realiseren wat dat kan betekenen. Limburg en Oost-Groningen ondervinden het al aan den lijve. Wie gaan de ouderen verzorgen als de jongeren vertrekken? Maar ook: hoe menswaardig is het bestaan van een zieke 85-plusser nog als je hem of haar gaat bestralen of opereren?

Ga anders werken, leren en rusten
Ons maatschappelijk, sociaal en ethisch kader moet dus veranderen. Daar past ook anders werken bij. Kalshoven: “We hebben zicht nodig op welvaartstoename om ons lekker te voelen. Leren, werken en daarna rusten is een levensritme dat past bij vroeger, toen we gemiddeld 60 jaar oud werden. Maar de levensverwachting is enorm gestegen. Dat betekent zelf kiezen voor leren, weken en/of rusten op de momenten die jij wilt, gedurende je hele leven.”

Toon de weg naar een mooiere toekomst
We leven dus op een kantelpunt, en niet voor het eerst. Het gebrek aan een nieuw wenkend perspectief maakt veel mensen onzeker en somber over de toekomst. We zullen de toekomst zelf en samen moeten verzinnen en vormgeven, concludeert Kalshoven. “De overheid is daar niet zo goed in. Elke organisatie heeft de plicht een mooiere toekomst te verzinnen. Communicatiemensen kunnen hierin als verbindingsofficieren tussen organisaties en stakeholders een zeer nuttige rol vervullen.”

Bernadet Timmer