donderdag 23 mei 2013

De jacht op het recept voor begrijpelijke teksten

 

Als je gaat schrijven wil je dat je teksten gelezen en begrepen worden. Ook opdrachtgevers eisen begrijpelijke teksten, maar wat bedoelen ze dan precies? Wat is het DNA van een begrijpelijke tekst?

Om een antwoord op deze en andere vragen te geven, organiseerden Tekstnet en Logeion (respectievelijk een beroepsorganisatie voor tekstschrijvers en een beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals) op 14 mei 2013 samen een Vakimpuls ‘Begrijpelijke tekst, de jacht op het recept’. Meer dan vijftig deelnemers schoven aan bij een aantal ‘chef-koks’ uit de taalwereld. Een impressie.

Eén van de oprichters van Tekstnet, Felix van de Laar, is al dertig jaar tekstschrijver en bezig met ‘het ontwikkelen van tekst die effectief communiceert’. Als moderator legt hij de sprekers de vragen voor. Wat is een begrijpelijke tekst? En bestaat het ideale recept wel?

Er is een Europees referentiekader om de vaardigheid van mensen die een nieuwe taal leren te typeren; van heel makkelijk (A1) tot heel moeilijk (C2). De Nederlandse overheid richt zich op het B1-niveau, vergelijkbaar met eindejaars MBO. 60% van de leerlingen zit op dat niveau. Daarop zijn ook de toetsen geschreven. De niveaus zijn echter vrij grof gedefinieerd, waardoor professionele schrijvers er (te) weinig houvast aan hebben als opdrachtgevers erom vragen. Zij hebben wel de Schrijfwijzer, maar de auteur en hoogleraar tekstkwaliteit Jan Renkema zegt daarover desgevraagd: “Met een schrijfwijzer kun je nog geen betere teksten schrijven. Dat is ook maar een vraagbaak.” Hij adviseert de rijksoverheid te vragen om teksten die de niveaus onderschrijven. “Laat ze tonen wat ze bedoelen met begrijpelijke teksten.”

Begrijpelijkheid voorspellen
Rogier Kraf is taaltechnoloog en zoekt dan ook een wetenschappelijk antwoord. Voor de afdeling Taalbeheersing aan de Universiteit van Utrecht heeft hij onder meer onderzoek gedaan naar de manier waarop een tekst begrijpelijk wordt en hoe mensen teksten lezen. Zijn collega’s doen onder meer onderzoek naar de samenhang van een tekst, bijvoorbeeld door het onderzoeken van het effect van verbindingswoorden door oogmetingen. Kraf ontwikkelt computerprogramma’s waarmee hij de begrijpelijkheid van teksten kan voorspellen.

Hij verzamelde zoveel mogelijk taaltechnische meetmethodes en paste die toe, zoals de leesbaarheidsformule van Flesch-Douma. “Dit programma meet tekstkenmerken, zoals gemiddelde woord- en zinslengte en de frequentie van woorden in een tekst.” Omdat lange zinnen niet per se moeilijker zijn dan korte zinnen, keek hij ook naar de complexiteit van woorden, zinnen en grammatica en de afstand tussen woorden die bij elkaar horen. En mat hij hoe naamwoorden zijn toegepast, hoeveel verbindingswoorden, namen en concrete woorden zijn gebruikt, hoe zinnen zijn opgebouwd en of ze positief of negatief bedoeld zijn.

Maar daarmee was het nog niet compleet. “Om tekstbegrip te kunnen meten heb je tekstkenmerken nodig én ijking van je systeem aan tekstbegripdata. Het is nu slechts gebaseerd op een oordeel van een expert over een tekst.” Dat kan alleen maar door het voorleggen van teksten aan lezers, om te zien of ze die daadwerkelijk begrijpen. “Het blijft ontzettend moeilijk te voorspellen of een tekst begrepen gaat worden. Dat hangt namelijk ook van de lezer af. Tekstbegripvoorspelling is daarmee eigenlijk niet te doen.” Daar werd hij als wetenschapper “wel een beetje somber van”.

Daarom is hij samen met de gemeente Utrecht begonnen aan een ander onderzoek. De gemeente wil haar teksten op B1-niveau schrijven, maar niemand weet precies wat dat is. “We gaan de tekst nu omschrijven en meten een flink aantal teksten uit zeventien verschillende genres, zoals roddelartikelen, reisverhalen, sportverslagen, nieuwsberichten, opiniestukken en wetenschappelijke artikelen. We omzeilen het probleem ‘voor wie is deze tekst te begrijpen’ door de tekst te plaatsen in een genre. Daarmee zeggen we: qua woordniveau past deze tekst het beste bij bijvoorbeeld de Libelle.”

Bewust taalgebruik
De gemeente ’s-Hertogenbosch is eveneens op zoek naar de basisingrediënten van een begrijpelijke tekst. “Het perfecte recept hebben we niet, maar we maken keuzes”, zegt Tanja Wark, projectleider Klare Taal bij die gemeente. In 2011 besloot de directie dat alle teksten die de deur uitgaan op B1-niveau geschreven moeten worden. “Je merkt iedere keer weer dat begrijpelijk schrijven een specialisme is. Ik probeer me steeds meer met de omgeving bezig te houden door begrijpelijk schrijven te verankeren in de gemeente en teksten te toetsen bij de lezers.”

Maar iedereen in de organisatie schrijft; dat is niet voorbehouden aan de afdeling Communicatie. Om collega’s daarbij te ondersteunen organiseert ze driedaagse schrijftrainingen. En in Word helpt het programma Lexicon medewerkers begrijpelijke teksten te maken. Die scant de tekst op onder meer taalfouten, moeilijke woorden en passieve zinnen en bepaalt het niveau van de tekst. “Het doel is B1, maar meestal schrijven ze B2-teksten. De ingrediënten zijn hetzelfde, maar de sfeer, aanspreekvorm en dergelijke kan verschillen.”

Het effect is dat mensen zich bewust worden van hun eigen taalgebruik. “Het is redelijk verankerd in onze organisatie. Maar er is geen tijd om naar de lezer te gaan en te onderzoeken of de teksten begrepen zijn.” Daarom wil ze een omgevingsanalyse doen, liefst met een digipanel, interviews in de hal van het stadhuis, een poll via social media of monitoring in samenwerking met de publieksafdelingen. Dat laatste blijkt moeilijk, omdat die geen cijfers paraat hebben over reacties op teksten. “We zetten stagiaires in om het te toetsen. De discussie over begrijpelijke teksten blijft op onderdelen wel bestaan, zoals met de juridische afdeling.”

B1-niveau
Al ruim tien jaar houdt Wessel Visser van Bureau Taal zich bezig met schrijven op B1-niveau. “Klanten zijn tevreden, maar collega’s in de branche zijn over het algemeen erg kritisch. Het zou überhaupt niet mogelijk zijn en er is niets nieuws aan de regels. Daar is ook niets nieuws aan: we hebben alleen een aantal tekstregels bijeen gepakt, waardoor 95% van de lezers de tekst begrijpt. We gaan daarom heel rigide met die regels om.”

De vijf belangrijkste regels zijn:
  1. Bedenk voor wie je schrijft: wie is je doelgroep? Zijn tip: “Doe een proefje met jezelf; schrijf een tekstje en herschrijf dat met in je achterhoofd iemand die alleen simpele teksten begrijpt.”
  2. Weet wat het doel van je tekst is. Volgens Wessel is dat altijd actie of gedrag. “Iemand moet iets doen of laten. Gooi weg wat overbodig is of mensen in verwarring brengt.”
  3. Gebruik een concrete titel: “Mensen besluiten in zeven seconden of ze een tekst wel of niet zullen lezen. Een goede titel is superbelangrijk en sluit aan bij de belangen van de lezer.”
  4. Schrijf korte, actieve zinnen; “Lange zinnen worden makkelijker complex door tangconstructies. Vermijd passieve zinnen, voeg altijd een onderwerp toe.”
  5. Vermijd vaktaal: “Dat is alleen begrijpelijk voor vakgenoten. Jouw tekst is meestal ook bedoeld voor anderen.”

Visser is de afgelopen tien jaar wel andere B1-teksten gaan schrijven. “We zijn steeds eenvoudiger gaan schrijven. Het moeilijkst is niet mensen een aantal schrijfregels aan te leren, maar om het ze te laten willen. Dat vraagt een cultuurverandering, een andere manier van denken.” Is eenvoudig gelijk aan begrijpelijk? “Ja. De 100.000 dollarvraag is: gaat hij of zij het juiste gedrag vertonen? Zo niet, dan deugt de tekst niet.”

Verzorgde spreektaal
Peter Zuijdgeest van Bureau Zuijdgeest Beter Schrijven heeft het liever over ‘gewone mensentaal’. “Dat is empathisch, spreektaal, die je gebruikt als je iets aan een ander uitlegt.” Media als kranten en televisie gebruiken die taal ook. “Journalisten weten ingewikkelde onderwerpen zo te beschrijven dat ik het snap en dat ik het wil lezen. Begrijpelijke taal is verzorgde spreektaal.” Eerder werkte Zuijdgeest bij de gemeente Voorburg, waar een zin als ‘U wordt ontheffing van het kapverbod verleend’ veel vragen opriep bij de inwoners. Door begrijpelijk oftewel bondig, eenvoudig, levendig en nauwkeurig te schrijven, kun je veel vragen voorkomen.

In Voorburg kregen veel schrijvende ambtenaren inclusief het college een taalcursus. Zij waren enthousiast, mede omdat de media er aandacht aan besteedden en inwoners positief reageerden. Het college stelde later een taalprijs voor ambtenaren in. Andere gemeenten namen het over en voegden onder meer brievenretouracties, digitale hersenkrakers, placemats met schrijftips en dictees toe.

“Voor een goede tekst is meer nodig dan concrete woorden en korte zinnen. Als je alleen maar feitelijk opschrijft wat je boodschap is, dan bereik je geen hond. Je moet je onderwerp beheersen, een frisse invalshoek kiezen, mensen citeren, etc. Kortom: je moet ‘sexy’ schrijven. B1 noem ik Jip-en-Janneketaal, in positieve zin. Je krijgt een eenvoudige tekst, maar voor de gemiddelde lezer is het saai en vaak te kinderlijk. Met taal moet je kunnen nuanceren. Je hebt abstractie nodig om het levendig te houden.” Zuijdgeest citeert Quintilianus, die in 96 na Christus de voor zover bekend eerste handleiding voor redenaars schreef: “Voor ons is de eerste deugd helderheid”. Zijn recept voor begrijpelijk schrijven is dan ook: “Vraag jezelf af: hoe zou een journalist het doen?”.

Vakmanschap
Tekstschrijfster Hennie van de Kar laat zich niet van de wijs brengen door de discussie. “We zijn steeds bezig met het zoeken naar houvast. Dat kan een onderzoek zijn, een schrijfwijzer of een tekstniveau. Ik zoek het in vertrouwen in vakmanschap. Als je liefde voor het schrijfambacht ontbreekt, dan proeft de lezer dat. Je kunt steun, vertrouwen, inspiratie en herkenning uit een tekst halen. Daarvoor moet een tekst wel begrijpelijk zijn. Maar het is een illusie te denken dat iedereen de teksten die jij hebt geschreven begrijpt. Tekstschrijven is geen exacte wetenschap, maar mensenwerk. Vertrouw als tekstschrijver op je vakmanschap en je gezond verstand. Zoek rust om een helder verhaal te schrijven en probeer een echt persoon in gedachten te houden. Formules kunnen helpen, maar zijn niet zaligmakend. Ze zijn als recepten: ze geven houvast, maar het zijn de lezers die bepalen of het lekker smaakt.”

Vervolg
Na de paneldiscussie met alle sprekers blijkt dat er nog veel vragen over  dit onderwerp zijn. Voer voor een volgende bijeenkomst...

Bernadet Timmer

woensdag 15 mei 2013

Duurzaam, duurzamer, duurst?


“Buitenlanders zeggen: hoe is het mogelijk dat jullie op zo’n klein oppervlak zoveel kunnen produceren? Dat komt omdat we de productie sinds de Tweede Wereldoorlog flink hebben weten op te schroeven.”

Chris de Visser is ‘business developer’ van het Praktijk Onderzoek Plant & Omgeving in Lelystad, verbonden aan de universiteit van Wageningen. Samen met zijn collega’s bedenkt hij oplossingen voor landbouw, veehouderij en visserij. Bijvoorbeeld voor het mineralenprobleem. Te weinig stikstof in de grond is niet goed, maar te veel geeft problemen door uitspoelen in het oppervlaktewater. Met ‘precisiebemesting’ passen ze de stikstofhoeveelheid steeds meer aan aan de behoefte van de planten, door het in de bodem te injecteren tijdens de groei.

We halen dus steeds meer uit ons kleine polderoppervlak dankzij innovaties in de land- en tuinbouw. Ook duurzaamheid gaat om een hogere opbrengst. De belangrijkste innovaties in de land- en tuinbouw in de afgelopen veertig jaar waren de uitvinding van kunstmest, het kweken van nieuwe rassen en de uitvinding van betere gewasbeschermingsmiddelen. “En nieuwe smaken. Denk aan de tomaat. De smaak wordt voornamelijk bepaald door het ras, niet door de hoeveelheid zonlicht of de voeding.”

Schaalvergroting
Dankzij de grootschalige land- en tuinbouw hebben we goedkoper voedsel gekregen, maar de boeren verdienen per product nauwelijks meer. Dus moeten ze steeds goedkoper produceren. Dat kan door mechanisatie, bemesting en schaalvergroting. Daardoor ontstaan weer milieuproblemen. “Ook die kunnen we oplossen. Bijvoorbeeld door de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen en kunstmest te verminderen.”

Aan duurzame landbouw worden veel eisen gesteld, maar niet dat we de wereldbevolking ermee moeten kunnen voeden. Daarvoor hebben we een enorme productiviteitsstijging nodig, wereldwijd. “De opbrengsten in Afrika, Azië en Zuid-Amerika kunnen nog een stuk omhoog. Maar de Afrikaanse boeren zijn zeer kleinschalig, ze gebruiken weinig kunstmest en halen een lage opbrengst, waardoor ze nauwelijks genoeg grondstoffen kunnen kopen voor hun volgende oogst. Onze opbrengst is wel dertig keer hoger.” Zijn transport, logistiek en corruptie in Derdewereldlanden niet een veel groter probleem dan de productiviteit? Volgens De Visser is het vooral een kwestie van inkomensverdeling: “Wereldwijd verliezen we dertig tot veertig procent van wat boeren produceren in de keten. Dat heeft vooral te maken met de prijs. Hebben mensen geld genoeg, dan is transport geen probleem.”

Fosfaatrecycling
Als we wereldwijd een grotere opbrengst willen bereiken, zijn er meer grondstoffen nodig. Maar de hoeveelheid beschikbaar fosfaat wordt dan wel een probleem. In Nederland importeren we nu 20 miljoen kilo fosfaat per jaar. En dat verliezen we elk jaar weer na bemesting en consumptie. Volgens onderzoekers is er over vijftig jaar geen fosfaat meer. Recyclen kan dit probleem oplossen. “We moeten het terughalen uit het riool en weer terugbrengen naar de landbouw.” Dat kan via de rioolzuiveringsinstallaties, maar dat gebeurt tot nu toe alleen experimenteel. Bovendien: als je nieuwe meststoffen wilt maken uit rioolslib, moet je ook de Meststoffenwet aanpassen. De eerste stappen om het bij de politiek op de agenda te krijgen, zijn nu gezet. “Ik denk dat over dertig jaar alle fosfaat gerecycled wordt.”

Hij waarschuwt: “Duurzamer betekent dat de opbrengst daalt en de voedselprijs stijgt. Biologisch is nog weer wat anders. Ik vind dat de gangbare landbouw net zo duurzaam kan zijn als biologische landbouw. Als wij de wereldbevolking in 2050 willen kunnen voeden, dan moeten we de oplossing niet in biologische landbouw zoeken.”

Bernadet Timmer

vrijdag 3 mei 2013

Waarom wij meebetalen aan de Griekse schuld

 

Het wil nog steeds niet lukken om uit de crisis te komen, ondanks de bijdragen die we hebben geleverd. Ruim 4,5 miljard heeft Nederland geleend aan Griekenland. En we hebben steeds borg gestaan, omdat we op de lange termijn economische groei verwachten. Waarom betalen we mee en wat verdienen we eraan?

“Per persoon betalen we per jaar 256 euro aan de EU. Dat is de contributie om bij een club te horen, zoals je die ook betaalt voor een voetbalclub.” Aan het woord is Andy Klom, hoofd van de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland. In de nieuwe bibliotheek in Almere legt hij, niet voor het eerst, nut en noodzaak van de Europese handelwijze uit.

Aandeelhouder
Hij bladert om te beginnen door zowel de gouden tijden als de zwarte bladzijden van onze geschiedenis. De kern: Nederland is een van de ‘founding fathers’ van de Europese Unie. Die kwam tot stand om een herhaling te voorkomen van de oorlogen die tussen eind 19de eeuw en midden 20ste eeuw in Europa woedden en wereldwijd ruim 100 miljoen doden eisten.
“We hebben zestig jaar meegewerkt aan Europa, hebben het mede vormgegeven met onze ideeën. We zijn een aandeelhouder en denken en beslissen mee wat er met Europa gebeurt.”
(Wil je meer weten over de ontwikkeling van de EU? Kijk dan even op http://europa.eu/about-eu/eu-history/index_nl.htm)

Alle Europese landen dragen bij aan de begroting van de Europese Unie. Nederland draagt veel bij: ruim 4 miljard euro, waarvan we ruim 2 miljard euro terugkrijgen in de vorm van regionale, sociale en landbouwfondsen. De staatssteun die de Europese Commissie gedurende de crisis verleent, is een derde van wat Europa verdient. Dat is ongeveer 4% van de totale inkomsten van de EU. Daar doen wij aan mee omdat we ook in Nederland onze economie erbovenop willen houden. Nog een ontnuchterende vergelijking: “Per dag betalen we 0,70 euro aan Europa en 45 euro aan de Nederlandse overheid.”

Exportmarkt
Wat krijgen wij daarvoor terug? “Een derde van wat we in Nederland verdienen, halen we uit de export. Driekwart van onze export gaat naar EU-lidstaten, ook de Zuid-Europese. Van elke 1.000 euro die we verdienen, komt 250 euro uit Europa. We verdienen per persoon per jaar 1.500 tot 2.200 euro aan de interne Europese markt. Dus de winst die we maken is enorm (vergeleken bij de 256 die we erin stoppen). Daarom is die markt zeer belangrijk voor ons, zeker in deze tijd.”

Europa staat niet meer alleen door de globalisering en toetreding van twaalf nieuwe landen de afgelopen jaren. Dit jaar komt Kroatië erbij. “De interne markt is enorm gegroeid, we hebben het nog nooit zo goed gehad als in de laatste tien jaar voor de crisis. Onze export naar BRIC-landen (snel ontwikkelende economieën als Brazilië, Rusland, India en China) is nog steeds heel klein vergeleken bij onze export in Europa. Voorlopig zijn we vooral bezig met onze buren. Europa is de thuismarkt voor de Nederlandse economie. We hebben daardoor een groter concurrentievermogen in de wereld.”

Investering
Ook kleine landen tellen mee in Europa. “Europa is gebouwd op gemeenschappelijke instituties die werken voor het algemeen belang. Door gemeenschappelijk beleid te voeren zorgen we ervoor dat dezelfde regels gelden voor iedereen. We zetten gezamenlijk in op groei van een groene, sociale, inclusieve economie: delen in welvaart en sociale zekerheid.” En, niet onbelangrijk: Nederland heeft meer dan 3 miljard euro in Griekenland geïnvesteerd. Dat willen we niet weggooien.

“In Griekenland is nog heel veel staatseigendom. De hervormingen die wij hebben ondernomen, moeten zij ook ondernemen, maar dan sneller. Dus het gaat er vooral om wat zij zelf kunnen doen om erbovenop te komen. De beslissingen die we in Nederland moeten nemen zijn pijnlijk, maar de beslissingen daar zijn nog groter. In elke lidstaat werkt de overheid op een andere manier. We zijn pas vanuit Europa daarnaar gaan kijken toen de Oost-Europese landen wilden toetreden. Griekenland heeft een heel andere politieke cultuur. Dat zal met enige assistentie hervormd moeten worden. Daar kan ook Nederland een bijdrage aan leveren.”

Preventief toezicht
“Een aantal Zuid-Europese landen is door eigen schuld in de problemen gekomen. Met preventief toezicht kunnen we voorkomen dat er opnieuw een crisis ontstaat in een ander land.” Denk aan Cyprus, die een enorm risico op zich heeft genomen door buitenlands geld te (laten) stallen op het eiland. “Zij hebben acht keer zoveel geld als wat de Cyprioten zelf verdienen bij Cypriotische banken en buitenlandse investeerders staan. Niemand weet wat er gebeurt als dat systeem instort. Misschien gebeurt er wat er een paar jaar geleden in Argentinië gebeurde: het faillissement van de staat.”

Onze buren, de Fransen en Duitsers, zijn de grootste schuldeisers. Daar leunen wij zwaar op voor onze economie. Wij zijn daarmee indirect afhankelijk van landen als Griekenland. Klom: “Als het huis van de buurman in brand staat, moet je blussen om te voorkomen dat ook jouw huis vlam vat.” Daarom investeert de EC nu in preventief toezicht. Elk jaar geven Europese landen elkaar inzicht in hun begroting, hervormingen en beleid, waarna de Europese Commissie dit bespreekt. “Wij mogen aanbevelingen geven over de benodigde hervormingen, maar mogen aanbevelingen niet opleggen. Landen kunnen elkaar er wel op aanspreken. De aanbevelingen zijn best belangrijk, maar ook pijnlijk. Denk aan het verhogen van de pensioenleeftijd, het openbreken van de arbeidsmarkt en de Nederlandse huizenmarkt.”

Nederland haalt dus heel veel uit Europa. We delen in de rechten en plichten, de groei en de welvaart, maar ook in de solidariteit en vrede. We betalen mee op korte termijn, zodat andere landen succes kunnen hebben. “Hun succes is ons succes. Die welvaart kunnen we alleen verdienen in de enorme markt die Europa heet. Voor grote landen is ‘aleingang’ misschien een optie, voor kleine landen als Nederland niet. Ik denk dat Europa enorme kansen geeft. Die kun je laten liggen, maar je kunt ze ook omarmen.”

Bernadet Timmer

vrijdag 26 april 2013

Licht in de duisternis

 

Enschede, Eindhoven en Terschelling gingen ons al voor. In april was Almere gastheer van ruim veertig studenten die deelnamen aan de Lightchallenge, een ontwerpwedstrijd voor innovatieve en duurzame straatverlichting. Zij kregen een masterclass Politiek en Openbare Ruimte. Het thema ‘Techniek, politiek en architectuur’ ging erin als koek. Licht als maatschappelijk bindmiddel.

Gemeenten die meedoen aan de Lightchallenge krijgen een studententeam voor een straat toegewezen. In Almere maakt het team van de Hogeschool van Amsterdam een ontwerp voor de Agavestraat, 'vanwege de oprechte interesse en motivatie van de actieve buurtbewoners'. Op 3 juli is de finale.
Burgemeester Jorritsma opent de masterclass in de Burgerzaal: “Het is goed voor studenten om te zien wat er in de echte wereld gebeurt, en voor bedrijven is het belangrijk studenten de kans te geven om processen en producten te verbeteren”.

Almere groeit snel, maar de markt bepaalt of en hoeveel huizen we bouwen. Kwaliteit en omgeving zijn minstens zo belangrijk als kwantiteit. Daarom zijn duurzaamheid en burgerparticipatie uitgewerkt in de Almere Principles. Een ervan is ‘koester diversiteit’; dat is noodzakelijk met een bevolking waarvan slechts 9% ouder is dan 65. De meeste Almeerders zijn jonger dan gemiddeld in Nederland en zijn verspreid over 164 etnische groepen.
“Al die mensen moeten zich vertegenwoordigd voelen door de politiek. We willen mensen uitdagen de stad op die manier te ontwikkelen. Omdat we zoveel culturen hebben, zien mensen hun omgeving op een totaal andere manier. We zoeken de balans tussen veiligheid en vrijheid. Dat betekent veel voor de ontwikkeling van de stad. Ook en misschien wel juist voor een jonge stad als Almere. We moeten actieve verbanden zoeken met de lokale gemeenschap, die moet zijn eigen verantwoordelijkheid daarin nemen.”

Marbles
Licht kan daarbij helpen. Neem het kunstwerk Marbles in Almere Buiten. Dat kwam tot stand na een wedstrijd van de woningbouwvereniging. De opdracht was ‘ontwerp een plaats waar je elkaar kunt ontmoeten in de 21ste eeuw, om mensen zich beter te laten voelen’. Veel ouderen vonden het eerst niets; toch werden steeds meer mensen aangetrokken tot het licht. Nu is het een natuurlijke ontmoetingsplek in de wijk.

Jorritsma: “We willen anticiperen op verandering, maar hoe kun je keuzes maken zonder die keuzes voor toekomstige generaties weg te nemen? Openbare verlichting heeft een levensduur van dertig jaar. Maar dan zijn we waarschijnlijk al drie generaties lichtinnovatie verder. We moeten dus blijven innoveren. Dat hoeven we als overheid niet alleen te doen, mede dankzij initiatieven als de Lightchallenge.”

De zoektocht naar andere, gezonde systemen gaat dus door. Het materiaal en het licht mogen zo min mogelijk impact hebben op het milieu: zowel op het energiegebruik als in onderhoud en afval. “We willen dat mensen zich meer verbonden voelen met de natuur, ook al wonen ze in de stad. Maar we zijn nog niet zo goed in het koppelen en integreren van openbare verlichting in de omgeving. Het licht past lang niet altijd bij de omstandigheden. Ook duisternis hoort bij de natuur, dus kijken we heel goed waar licht past en waar niet. Kan het licht ook uit of minder als de omgeving dat vraagt? Als jullie idee ons net zoveel geld scheelt als het ons kost aan investeringen; don’t wait, just do it!”

Moonlight
Jeroen Verschelling ontwikkelde met een collega schone verlichting in Cambodja. Zijn project ‘The Moonlight’ viel in de prijzen. “Stadsplanning werkt heel anders in Cambodja. Ruim de helft van de Cambodjanen heeft geen elektriciteit. ’s Nachts is het pikkedonker; er is geen straatverlichting.” Ze begonnen met een klein zonne-energiebedrijfje in 2006 om licht te genereren voor de bevolking. Het probleem met Westerse zonne-energiesystemen in Cambodja was dat het duur is, snel kapot gaat en niet te repareren is. Daarom wilden ze lokale producten ontwikkelen, die ze ter plaatse konden maken en repareren. Traditioneel gebruiken Cambodjanen zelfgemaakte kerosinelampen van blikjes, maar kerosine is duur en brandgevaarlijk en de lichtopbrengst is laag.

In 2008 kwamen vier studenten van de universiteit van Delft naar Cambodja om ze te helpen een bruikbaar lichtsysteem te ontwerpen. Zij registreerden de dagelijkse activiteiten van de inwoners om uit te vinden waar, hoeveel en welk licht er nodig was. Daarna ontwierpen ze de verlichting. De lampen moesten opgehangen en liefst ook gedragen kunnen worden, zodat de mensen hun handen vrij hadden. Ze houden de lamp ’s nachts aan uit veiligheidsoverwegingen en om boze geesten weg te houden, maar gaan er ook mee naar buiten omdat ze daar hun behoefte moeten doen. In Nederland werd het prototype vervolmaakt. Dat duurde een jaar, met een klein budget. De studenten wonnen er internationale prijzen mee, en stootten zelfs Philips van de eerste plek op de Dutch Design Week.

De lamp werkt op zonne-energie en heeft circa 4,5 uur nodig om op te laden in de Cambodjaanse zon. In het regenseizoen kunnen ze bovendien de ‘low setting’ gebruiken, die gebruikt nog minder energie. Hij brandt 4,5 uur op de high setting en meer dan twintig uur op de low setting. Er zitten eenvoudige batterijen in, die maar eens in de twee jaar vervangen hoeven te worden. Ze kosten 15 dollar in de losse verkoop. “Dit maakt echt een wereld van verschil voor de Cambodjanen. Mensen kunnen nu een beetje sparen en leven gezonder zonder rook, roet en brandgevaar van de kerosine. Ze kunnen nu ook langer opblijven en lezen en werken als ze willen. Je kunt daar zien waar we in Nederland naartoe gaan: zelfvoorzienende verlichting, omdat we nu tegen de grenzen van ons lichtnet en energiesysteem aanlopen. Je zou kunnen zeggen dat ze in Cambodja het netwerk hebben overgeslagen.”

Meet het
Jeroen Zuidgeest van MVRDV architecten sluit de masterclass af. Hij werkt mee aan diverse internationale projecten, waaronder Growing Green City Almere voor de Floriade 2022. “Er is een kloof tussen ons consumptiegedrag en de hoeveelheid energie en voedsel die we produceren. Als we ons gedragen als Amerikanen, hebben we 4,4 aardes nodig. Daar moeten we een antwoord op vinden.” Als je inzoomt op het Westen, zie je veel plekken fel oplichten. “Ontwikkelaars willen graag snel geld verdienen, maar wij willen bewustzijn creëren. We willen fundamenteel bijdragen aan het verkleinen van de kloof door het testen van nieuwe oplossingen in de praktijk.”

Vooroordelen over duurzame oplossingen zijn er genoeg; het is saai, lelijk en eenvormig. Het is dus belangrijk hoe je duurzaamheid definieert. Hij laat razendsnel beelden zien van uitgewerkte architectuur en concepten als ‘Sensorcity’ waarbij je interactie hebt met de stad via mobiel of iPad, of via nanosensors die reageren op beweging. Of nog een stap verder: bedenk een nieuwe definitie van daglicht en energie: iedereen zijn eigen zonnetje!
 “Almere wil graag de duurzaamste stad van Nederland zijn, maar meet het dan ook: bewijs het en wees hyperpragmatisch in de uitvoering. Wil je weten hoe je natuur en stadsplanning combineert, zodat je bijvoorbeeld de biodiversiteit kunt verhogen? Breng gedrag, energieverbruik en innovaties samen. Vraag je af wat je kunt leren van onderzoeken van anderen en wat je kunt met je eigen meetgegevens? Wij dragen bij door het laten zien van voorbeelden van oplossingen. Dat verandert de noodzaak in actie.”


Bernadet Timmer

woensdag 10 april 2013

De democratie van een superprovincie

 

‘Napoleon heeft het ook al eens geprobeerd, en faalde’. Minister Plasterk (BZK) herhaalt de woorden die hij hoorde tijdens zijn tour door de provincies, maar is van zins er zelf een succes van te maken. Hij pleit voor een fusie van provincies, te beginnen met Flevoland, Utrecht en Noord-Holland tot de ‘Noordvleugelprovincie’. Gaat het beter met ons in een grotere regio?

“Het gaat mij om de menselijke maat. Groot is wat mij betreft niet altijd beter”, zegt Plasterk desgevraagd. “Maar de provincies zijn in 1850 ingevoerd en zijn altijd zo gebleven. Ze gaan knellen als een te kleine handschoen. Ze passen niet meer bij de manier waarop mensen nu leven. Bestuurlijk getouwtrek met twaalf provincies is niet handig. Provincies kunnen onderling en in afstemming met gemeenten en Rijk afspreken of en waar zij zich mee bezig moeten houden.” Hij wil het middenbestuur niet afschaffen, maar ziet de fusie als een kans om er samen vorm aan te geven.

De provincie is de bestuurslaag met taken die te groot zijn voor de gemeente en te klein voor het Rijk. Denk aan regionale ruimtelijke ordening, verkeer, cultuur, natuur en milieu. Plasterk wijst vooral op de aanpak van infrastructuur en natuur die provinciegrensoverschrijdend is, zoals de N23, vliegveld Lelystad, de Utrechtse heuvelrug en het ‘blauwe hart’ van IJ-meer en Markermeer. “Je wilt dat de provincie daar haar verantwoordelijkheid voor neemt en een samenhangend plan maakt. Iedere provincie dopt zijn eigen boontjes, maar kan geen besluit nemen over deze zaken. Het bedrijfsleven wil zaken kunnen doen met de overheid via één loket. We hebben een provincie nodig die dat aankan. Laten we de stap zetten en de voorwaarden bekijken die daarvoor nodig zijn.”

Vijf landsdelen
Waarom laten we de provincies niet allemaal tegelijk fuseren? De minister is simpelweg ‘niet met andere provincies begonnen’ en vindt ‘blauwdrukdenken’ onverstandig. Maar alles kan ook niet blijven zoals het is. “Voor deze kabinetsperiode is het voornemen om datgene te doen waar we nu al tien jaar over spreken en wat organisch ook zo groeit. Er is nog nooit zo veel overleg geweest als over dit wetsvoorstel. U kunt daar ook uw bijdrage aan leveren. Als je heel Nederland op de schop wilt zetten, dan krijg je teveel gekrakeel. Ons doel is te komen tot vijf landsdelen, te beginnen met deze drie provincies.” Plasterk is overigens niet voor een Randstadprovincie van de ‘Holland acht’, “want dan heb je bijna de helft van de Nederlandse bevolking in één provincie wonen.”

Het CPB heeft berekend dat het straks met vijf landsdelen elk jaar 75 miljoen gaat opleveren aan bestuurskosten. “Alleen al door het bezuinigen op provinciehuizen en ambtenaren”, aldus Plasterk. “Het ligt in de rede om meer taken naar een superprovincie te brengen, maar dat zal in de loop van de tijd kunnen gebeuren.”

Samenwerking op ware schaal
Evert Vermeer, ooit de eerste gekozen gedeputeerde van Flevoland, meent dat een superprovincie toch weer leidt tot een herschikking op subregionaal niveau. Hij wijst op de intensieve interprovinciale samenwerking die we al hebben, bijvoorbeeld voor de Hanzelijn. “Op tal van thema’s hebben we zeer verschillende samenwerkingsverbanden die zeer effectief hebben gewerkt. De schaal was telkens toereikend en wisselend. Een intensivering of vernieuwing van regionale verbanden maakt het bestuur complexer, niet eenvoudiger.”

Volgens Plasterk is de provincie echter niet in staat om ‘door te tasten’. “De burgemeester van Almere heeft echt geen provincie nodig om Den Haag te bereiken. Ook in Lelystad weten ze de weg wel te vinden. Gemeenten kunnen ook samenwerken, dus wat is de toegevoegde waarde van een bestuurslaag daarboven?” Kortom: “Provinciegrenzen, daar merk je niets van. Schaal is inhoudelijk niet interessant, je moet kijken naar de gezamenlijke verantwoordelijkheden. En dan is een grotere schaal wel van belang.”
Hij benadrukt: “Ik ben niet tegen het provinciaal bestuur. Die wegen komen er niet zomaar, net zomin als de regionale ruimtelijke ordening. Laten we provincies hebben die samenvallen met het gebied waarin ze die invloed kunnen uitoefenen. Laat het samenvallen met de schaal waarin het probleem speelt. En wordt het nog groter, trek dan bij het Rijk aan de bel.”

Afvalputje
Een superprovincie zou de bestuurlijke drukte moeten verlichten, maar veel Flevolanders vinden dat die drukte vooral door het Rijk wordt veroorzaakt. Ze noemen het Oostvaarderswold, de Zuiderzeelijn en het Markermeer. “Er is sprake van toenemend Randstaddenken van het kabinet”, meent Truus Sweringa: directeur van woningcorporatie Dronten. “Er ligt een steeds groter accent bij de grote steden. Die weten alle lobbygelden naar zich toe te trekken. Dat is democratisch gezien een slechte ontwikkeling. Op het platteland komt er dan niets meer terecht. Zeker als ook organisaties moeten fuseren.”

Luistert ‘Den Haag’ wel naar de bevolking? Sommigen vrezen van niet; zij zien het begin van het einde in de onderzoeken naar mogelijkheden voor schaliegaswinning, overlastgevende bedrijven en nog meer windmolens, terwijl het Waterloopkundig laboratorium, de Meldkamer en de rechtbank verdwijnen uit Flevoland. Wordt Flevoland het afvalputje van de Randstad?
Plasterk reageert: “Als je vindt dat het een afvalputje is, vecht dan terug! Sla de handen ineen.”

Werkgelegenheid
De werkloosheid als gevolg van de fusie is een veelgenoemd punt. Lelystad heeft het belastingkantoor en de Kamer van Koophandel al zien vertrekken; straks volgt dus ook het provinciehuis. Plasterk: “De vraag is of het voor dat middenbestuur, de relatief onzichtbare bestuurslaag, per se nodig is dat het provinciehuis in Lelystad staat. Je moet kijken wat de beste manier is voor de provincie om haar taken uit te voeren. Veel provinciale bestuurders zetten de hakken in het zand. Kijk liever wat je kunt bereiken met elkaar. We moeten met minder middelen onze taken uitvoeren. En daar kunnen we niet lang mee wachten.”

Identiteit
Sommigen willen ‘hun’ twaalfde provincie onverdeeld behouden. Maar de interne verschillen zijn groot. Urk kijkt naar Noord-Holland, waar het ooit deel van was. Dronten en de Noordoostpolder hebben sterke banden met het (noord)oosten en Zeewolde voelt zich thuis bij Gelderland. Lelystad sluit zich steeds meer aan bij Almere en Almere werkt veel samen met de Randstad. Sterker nog: in Almere is 32% van de inwoners geboren in Amsterdam, terwijl er in Amsterdam nog maar 28% geboren Amsterdammers woont. De helft van de Flevolanders is Almeerder. Wat als we de nieuwe provinciegrens ten noorden van Almere trekken?”

Plasterk vindt dat geen goed idee: “Dit is een herindeling van drie provincies, met bijzondere aandacht voor de Noordoostpolder. We moeten kijken of dat een logisch geheel oplevert. Je kunt je bestuurlijke indeling toch niet inrichten op de plaatselijke volksaard? Ik neem het bestuurders dan ook kwalijk als zij proberen dat soort ressentimenten aan te boren. Mensen kunnen hun identiteit ervaren, maar dat is geen doorslaggevend bestuurlijk argument. Ik denk dat bewoners zich heel erg identificeren met hun dorp, stad of streek. Maar dat heeft niets te maken met de provinciegrenzen.”

Democratie
De huidige tendens in de samenleving is gespleten: een deel kijkt naar wat goed is voor onze economie en financiën en een deel wil meer aandacht voor binding en ‘kleinschaliger denken’. Wat als een meerderheid van de inwoners van Flevoland tegen de plannen is? Plasterk: “Mensen willen goed onderwijs, zijn bezorgd over hun baan en de economie. Laten we de praktische aanpak kiezen om die problemen op te lossen. Er wonen hier 400.000 inwoners. In Noord-Holland zijn dat er een paar miljoen. Ik probeer het op basis van argumenten te doen. Ik kan dat niet wegen naar aantal inwoners.”

Gezien het lage opkomstpercentage bij de provinciale verkiezingen wordt gevreesd dat de afstand tussen burger en politiek bestuur steeds groter wordt. Zijn burgers nog te betrekken bij bestuur op zo’n grote schaal? Plasterk: “De bestuurlijke afstand is niet bepalend: het gaat erom of mensen de bestuurder, de partijen en of het programma kennen. Ik denk dat dat in een grotere provincie meer zichtbaarheid krijgt.” Volgens de minister zijn er sowieso al heel weinig contacten tussen middenbestuur en inwoners. “Mensen hebben meer contact met de gemeente, en het Rijk zien ze elke avond op tv in hun huiskamer. Het provinciebestuur moet zelf nadenken over de manier waarop ze het voor de mensen organiseren.”

Wat er na de verkiezingen gebeurt met dit plan heeft hij niet in de hand. “Je weet nooit hoe het loopt in de politiek. Ik kan alleen maar met argumenten en voorstellen komen en die verdedigen. Daarna is het woord aan de democratie. We zullen zien hoe de kamer hierover oordeelt.”

De voorlopige conclusie van minister Plasterk: “Ik herken dat de kleinere fusiepartner er altijd wat meer tegenaan hikt. Ik denk dat her er op de langere termijn om gaat welke invloed je samen kunt hebben. De een ervaart zijn identiteit meer dan de ander. Ik heb afgeleerd daar aannames over te doen. Mijn pleidooi aan de bestuurders is dan ook de discussie zuiver te houden. Laten we het takenpakket zo invullen dat we onze taken goed kunnen uitvoeren.”

Bernadet Timmer